98
beplanting hadden om meer dan een reden kwaad bloed
gezet bij de Velsenaar Bartel Gillisz de Nijs, wiens garenbleek
in de Dompvloed gelegen gedeeltelijk zijn noordelijke
begrenzing vond in Van Beeck's rijlaan. Tussen de buren was
dan ook een „different" ontstaan. „Tot voorkominge van
alle meerdere veiwijderinge" sloten partijen op 30 October
1723 een convenant waarbij uitdrukkelijk het recht van Van
Beeck tot afzanding om en langs zijn laan door De Nijs werd
erkend. Ook werd hem het bezit van zoveel grond bij de
uitmonding van de laan op de Bloemendaalseweg gewaar
borgd dat het in- en uitrijden van koetsen zonder bezwaar
kon geschieden en een „regulier insigt op de voorsz. laan"
zou worden verkregen. Tevens werd de beplanting „ter vrije
dispositie" van Van Beeck gelaten die op zich nam op de
grens van zijn grond met die van De Nijs een schering te
stellen en te onderhouden. Tenslotte kreeg De Nijs als tegen-
praestatie voor de concessies die hij gedaan had, f 110,
uitbetaald.
Achtenveertig jaar oud maakt Van Beeck, „van lichaame
redelijk dispoost", op 26 Augustus 1726 voor notaris Mr.
Matthijs Maten de Jonge te Amsterdam zijn testament. In
het laatst van dit jaar sterft hij in zijn huis op de Keizersgracht
bij de Leliegracht. In de Nieuwe Kerk waar reeds zijn beide
echtgenoten rustten, wordt hij op 21 December begraven.
Zijn enig nog levend kind, uit zijn tweede huwelijk, Hendrik
Pieter, bijna negen jaar oud, is zijn erfgenaam. Executeurs-
testamentair waren Pieter Pieterszn. van Beeck en Jacob
Schols, Van Beeck's zwagers, en Jacques Muyser, zijn
neef.
Niet vóór zijn eenentwintigste jaar, aldus had de erflater
bepaald, zal Hendrik Pieter over zijns vaders nalatenschap
mogen beschikken, ten ware hij voordien „ten huwelijken
staet gekomen sal sijn". Deze voorwaarde ging haar vervul
ling tegemoet toen in de zomer van 1738 Hendrik Pieter van
Beeck en Aletta Maria Vermande, dochter van Lodewijk
en van diens tweede vrouw Maria Welsingh „met eikanderen
hadden vastgesteld en beslooten een Christelijk huwelijk".