115
het weinige verkeer al zeer mee ingenomen. Dit blijkt wel
uit de redevoering, die burgemeester Rouwens in 1846
houdt bij de ingebruikneming van het nieuwe raadhuis
aan de Korte Zijlweg tijdens een plechtige raadszitting. Bij
zijn terugblik op de toestand van de gemeente constateert
hij onder andere ook met een zekere voldoening „dat men
moeilijk te berijden zandwegen in straatwegen heeft zien
hervormen".
De wegen waren tot in de tweede helft van de 19de eeuw
onverlicht, aan sneeuwruimen en bestrijding van gladheid
werd evenmin aandacht geschonken. Mestverzamelingen
hier en daar langs de wegen behoorden niet tot de zeld
zaamheden. Maar aan deze onhygiënische toestand maakte
het gemeentebestuur in 1892 dankzij burgemeester
Imminks bemoeiingen voorgoed een einde. Stortplaatsen
van vuilnis vond men eveneens langs de openbare weg,
zelfs in de bebouwde kommen. Nog tot in de veertiger jaren
van deze eeuw lag er zo'n vuilnishoop op de hoek van het
Kerkplein en de Hartenlustlaan.
Eerst wanneer de gemeente de zorg ten aanzien van goede
verkeerswegen voor haar rekening neemt en de wegen in
eigendom overneemt, gaan deze aan de gestelde eisen vol
doen. De wegen waren immers vroeger grotendeels in par
ticulier bezit en aangelegd op de gronden van buitenplaatsen.
Aanleg of verbetering van wegen had in het einde van de 19de
en het begin van de 20ste eeuw dan ook door eigenaren van
buitenplaatsen in deze gemeente plaats, o.a. in belangrijke
mate door het echtpaar Enschedé-Van Lennep op hun gron
den in Groot- en Klein Bentveld in Aerdenhout.
Dat de gemeente zich voor de taak gesteld zag meer dan
tot dusver aandacht aan de wegenzorg te besteden, was on
getwijfeld een gevolg van de totstandkoming van het Regle
ment op de Wegen in Noordholland van 1893. Krachtens dit
provinciale reglement kregen de gemeentebesturen de op
dracht tot het doen opmaken van een Ligger der Wegen.
Dit hield onder meer in dat zij een zo volledig mogelijke
beschrijving van wegen en voetpaden zouden geven onder