16 tegenover allen dezelfde was. Hij was eenvoudig en nederig, mild in zijn oordeel over anderer werk, toegankelijk voor critiek en zich bewust van eigen tekorten. Nadere aanraking met hem verrijkte in hoge mate, niet alleen doordat hij uit zijn eigen levenservaring markante conclusies trok en die ook doorgaf, maar tevens omdat hij, „een plant die steeds dieper met zijn wortels de grond ingaat om water te halen", aandacht had voor de mens tegenover hem, en voor de vraag stukken van de maatschappij die hij zonder overhaasting aan een grondig onderzoek onderwierp. Hij steunde daarbij op een aanzienlijke kennis van de litteratuur, in het bijzonder de Franse die hij zijn voedingsbodem noemde; de oude schrijvers las hij met verbazingwekkend gemak, en nooit zonder eigen overwegingen te verbinden aan zijn lectuur; hij wist bovendien kernachtig en helder zijn denkbeelden onder woorden te brengen, een vermogen waarvan zijn talrijke leerlingen mede profijt hebben gehad. Kerkelijk gelovig was hij niet, maar hij gehoorzaamde aan de opdracht van het leven dat, zei hij, goed was zoals het was. Sum patiens laboris, frigoris, inediae ik zie niet tegen moeite op, tegen kou en „etensloosheid", zoals ik het hem hoorde vertalen tekent hem meer dan de legenden die al bij zijn leven ontstonden rondom zijn levens omstandigheden, waarin de schijnbare wanorde van zijn atelier onvoldoende werd begrepen als bij hem behorend op grond van zijn eerbied voor de natuurlijke gang van de dingen, de „geur van het risico". Zoals hij leefde stierf hij, aanvaardend als het kind dat in elke kunstenaar tot het einde moet blijven leven. Hij werd de 7de maart 1963 op Westerveld begraven. B. Rijdes

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1963 | | pagina 18