MR. THEODOOR FRANS RAEDT 17 september 189514 december 1963 Er gaat een verhaal dat toen Lodewijk XIV gestorven was en aan één der Duitse potentaten het overlijden van Frankrijks Zonnekoning door een boodschapper werd gemeld met de enkele woorden: „Le roi est mort", hij zondere nadere precisering terstond begreep om welke vorst het ging. Dit ver haal kwam in gedachten toen in de avond van 14 December 1963 een klein gezelschap het nog vage bericht kreeg dat de Haarlemse Kantonrechter plotseling was heengegaan. Diep geschokt wist men met zekerheid dat Mr. Raedt was over leden en niet één zijner ambtgenoten. Hij immers was lange jaren voor zeer velen het gezicht van het Kantongerecht. Te Meppel geboren als zoon van een van oudsher met re geren en machtsuitoefening vertrouwd geslacht, woonde hij sedert 1907 te Haarlem waar zijn vader het ambt van inspec teur der registratie en domeinen bekleedde. Hier ook doorliep hij het gymnasium. Aan de universiteit van Amsterdam vol bracht hij zijn rechtenstudie na tijdens de eerste wereldoorlog bij het wapen der artillerie te hebben gediend. In begin 1922 keerde hij naar Haarlem terug om er de functie van waar nemend-griffier der Rechtbank te aanvaarden. Twee jaar later is hij rechter-plaatsvervanger. Daarna is hij vier jaren substituut-griffier bij de Amsterdamse rechtbank. Op 25 Oc tober 1930 keert Mr. Raedt naar Haarlem terug, thans als rechter in de rechtbank. Sociaal bewogen, verlangde hij er naar in nauw contact te treden met de rechtzoekenden. De mogelijkheid daartoe en om meer dan bij de collegiale rechtspraak eigen juridisch inzicht en opvattingen te volgen, deden hem, toen op 1 October 1935 Mr. W. G. Delbaere als Kantonrechter defungeerde, staan naar het Kantonrech- tersambt. Op 6 Januari 1936 werd hij door Hare Majesteit de Koningin in deze vacature benoemd. Met volledige inzet van zijn persoon en met kennelijk plezier heeft hij zijn gaven van hoofd en hart aan zijn werk dienstbaar gemaakt. Iedere

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1963 | | pagina 31