39
rentmeester der geestelijke goederen van 1581 wordt partij
nr. 9, op de hoek van de Witte Herenstraat en Magdalena-
straat, genoemd het „erf van de kerk op de hoek van de Witte
Herensteeg", en nr. 10 daarnaast in de Magdalenastraat
„huis en erf in de Magdalenasteeg achter de voors.kerk".
Dit geeft de indruk, dat de kerk dichtbij de Magdalenastraat
lag, zoals ook op oudere kaarten (Van Deventer en Braun)
staat aangegeven. Maar men dient hierbij in het oog te hou
den, dat de partijen aan de kant van de Witte Herenstraat
alle kleine percelen zijn geweest, gezien de „custingen",
welke er op werden gevestigd; de grotere partijen lagen aan
de Magdalenastraat en aan de Stadsvest. In de Witte Heren
straat staat alleen op partij nr. 1 een hoge rente, maar dat
perceel omvatte ook de boomgaard. Zelfs indien de kerk op
dat gedeelte van partij nr. 1 heeft gelegen, waarop de huizinge
stond, die in 1613 aan de Lutherse gemeente werd over
gedragen, is de afstand tot de Magdalenastraat nog niet groot
te noemen, zodat ook in dat geval het niet vreemd zou zijn,
als partij nr. 10 vermeld werd als „achter de kerk" gelegen.
Over partij nr. 9 had deze kerk blijkbaar een achteruitgang,
want in het transport van dit perceel op 12 juni 1581 13
wordt gesproken van een „poorthuysken". De poort, die
naar de Witte Herenstraat leidde van het in 1613 aangekochte
huis, is mogelijk de hoofdtoegang tot de oude kloosterkerk
geweest.
De kerk van de Witte Heren wordt in de verschillende acten
zelden genoemd. In de „Inventaris der goederen zich be
vindende in het convent van Antonies Boomgaard" van
19 maart 1541 14 wordt een opsomming gegeven van meubi
lair, voorwerpen, kledingstukken, enz., gevonden in het
klooster, o.a. in de „Sacristy" en in „den Choore". Uit een
brief van 13 juli 1544 van de stadsregering aan de abt15
over de inrichting van het Pesthuis in het convent blijkt, dat
de kloosterlingen toen ondergebracht waren deels in een
ander klooster, deels bij particulieren, maar dat zij nog de
dienst in de kerk waarnamen. In de overeenkomst van
8 okt. 1563 16 wordt vermeld, dat de door de abt aangestelde