40
proost bij zich zal hebben een kapelaan om de diensten en
officiën te volbrengen, waaruit men dus zou opmaken,
dat men de kerk nog dacht te gebruiken. In november van
datzelfde jaar maakte de proost Jan Lap een inventaris op 17
van de kerksieraden, paramenten, enz., welke de gasthuis-
meesters hetzij te gelde gemaakt, hetzij naar hun gesticht over
gebracht hadden, waarvan op 22 febr. 1564 door het Gasthuis
een gedeelte, waaronder enige reliquieën en een Mariabeeld,
werd teruggegeven. Hierbij staat aangetekend „Item noch
een clock uyten toren, hanct int gasthuys".
Het laatste, wat wij over de kerk vernemen, is een brief
van zekere Dirck Jacobsz. van 28 juni 1574 aan de proost,
die dan te Culemborg vertoeft, over de noodzakelijkheid,
dat het dak van de kerk dichtgemaakt zal worden, wat door
gebrek aan leien geen voortgang vindt. Als de kerk deze
zomer niet wordt dichtgemaakt, schrijft hij, zal „het nieuwe
houtwerck met het oude altemet vergaen" en had men de
daaraan verbruikte 7 pnd. beter kunnen gebruiken voor
stenen en kalk. Het is nodig, dat de proost eens komt kijken,
want hoe langer het zo staat, hoe erger het wordt en ten slotte
zal er geen helpen meer aan zijn.
Daar de nodige reparatie waarschijnlijk toen niet is ge
schied, was hiermede het lot van de kerk bezegeld, en het is
dus niet te verwonderen, dat in de laatste overeenkomst met
de abt van Mariënwaard, vermeld in de Vroedschapsresolutie
van 2 sept. 1597 18, alleen gesproken wordt van „een deel
oude huysen vant convent" en de voormalige kerk, toen ver
moedelijk een bouwval, daarin niet genoemd wordt.
Dat men aanvankelijk niet op naam van de voorstanders
van de Lutherse gemeente de grond voor de Lutherse kerk
heeft aangekocht, vond waarschijnlijk daarin zijn oorzaak,
dat de Lutheranen tot de z.g.n. dissenters, d.z. de niet-
Hervormden behoorden, die niet in het openbaar hun gods
dienstoefeningen mochten houden. Zij kwamen daarom mees
tal in schuilkerken bijeen, die wat achteraf lagen, zoals nu
ook deze kerk, die door een gang in de straat uitkwam. Iets
dergelijks vindt men ook terug bij de Doopsgezinde kerk,