70
„een vierendeel gereedt, de rest op drie eerstcomende Heyliger
Missen" 14. Maar zelfs deze eerste termijn was voor Van
Nieuwland een onoverkomelijk bezwaar. Zijn financiën
zijn van de aanvang af een warwinkel geweest en gedurende
geheel zijn episcopaat heeft hij met geldgebrek en bittere
armoede te kampen gehad. Een lening bracht uitkomst.
Arent Coebel, de ontvanger, was zo welwillend 1500 guldens
voor te schieten „omme Claes van der Laen zijn eerste custinge
vant gecofte huys daermede te betaelen", onder voorwaarde,
dat de bisschop deze som met Kerstmis 1562, dus veertien
dagen later, zou restitueren15. Vanzelfsprekend kon hij
aan deze verplichting niet voldoen en opnieuw zouden er
moeilijkheden zijn gerezen, als Dirck van Teylingen, rent
meester van de abdij van Egmond, deze schuldvordering
niet „uit vruntschap" had overgenomen.
Was het de inrichting der bisschoppelijke bureaus aan
vankelijk bestond de curie uit Philips van der Maat, vicaris,
Arnout Kranendael, officiaal, en Adriaen Buyser, secretaris
die de bisschop tot zulke uitgaven noopte, of stelde Van der
Laan als voorwaarde, dat de drie percelen gezamenlijk zouden
worden verkocht? Het laatste ligt voor de hand. Hoe is het
anders te verklaren, dat reeds twee jaren later, 10 februari
1564, heer Henrick van Zwolle, commandeur van St.-Jan, en
Dirick Volckharts Coornhert, secretaris der stad, als gemach
tigden van Nicolaas van Nieuwland, bisschop van Haarlem,
voor schepenen „de Bellaert" overdroegen aan Claes Ys-
brantsz. Huydecooper voor 770 gulden? 16 Uit latere stukken
blijkt, dat Van Nieuwland het huis van burgemeester Van
der Laan heeft bewoond met twee eenvoudige en bejaarde
dienstboden, die hem reeds lang vóór zijn komst naar Haar
lem hadden gediend, terwijl Van der Laan zich vestigde in
de Kleine Houtstraat, op de hoek van de Oudegracht, tussen
die gracht en de Gortesteeg. Waarschijnlijk werd vanuit „de
Proosdij" het bisdom bestuurd, in zover er tenminste van een
bestuur kan gesproken worden. Al of niet gedwongen door
Alva 17, diende Van Nieuwland in mei 1569 „door ziekten
en jaren gebroken" zijn ontslag in. Toch heeft het nog een