73
dat de zaak, die naar de overheid verwezen was, mij ten
spot, op de lange baan geschoven werd over dit
onrecht heb ik onverholen mij beklaagd bij hen, per
soonlijk en schriftelijk toen heb ik het huis, aan mijn
goede zorgen toevertrouwd, verlaten. En wel deed ik dit,
door geweld gedwongen, daar die schoft mij bedreigde
met een ogenblikkelijke dood, door mij zijn geweer
voor te houden en op mijn borst te zetten. Sedertdien
heeft hij in zijn hooghartige aanmatiging geen schelm
stuk onbeproefd gelaten, door het verkopen van hout en
balken en ander materiaal van binnen uit het huis,
zoals ik gehoord heb. Want na verlof bekomen te hebben
van de stad, waaruit alle recht en fatsoen verbannen was,
had ik mij, daar ik de ondergang voorzag, naar elders
begeven. Hieruit kunt U dus zien, dat ik zonder enige
schuld ben. Gegroet. Te Delft 1573" 19.
Aanvullende bijzonderheden vindt men in het dagboek
van Willem Jansz. Verwer, dat alle gebeurtenissen tussen de
jaren 1572 en 1576 nauwkeurig weergeeft. „Sudavit et alsit",
zegt het titelblad. Op 24 april 1573 tekent de schrijver aan:
„Item. Op desen dach smorgens heeft een metzelaer,
die inde biscops huys genaempt Godefridus a Mirlo
den tweeden biscop van Haerlem, doende was om of te
breecken ende die steenen ende andere materialen van
een te scheijden, aldaer in een scoorsteen verburgen
bemetzelt gevonden een of 2 cofferckens met geit over
die vijffhondert princen daelers getelt, twelkt die burge
meesters te kennen gegeven is, zy zeyden of daar worden
geseyt dese pennengen sullen ons wel te pas comen omme
die soldaten ende anderen daer mede te betalen, want
het hammecken was op" 20.
Bij zijn terugkeer vond de bisschop zijn stad uitgehongerd
en diep vernederd, zijn kathedraal gebeeldstormd, zijn
woning leeggeplunderd en vernield. Het feit, dat de kerk
vorst in 1577 in het Dominicaner-convent achter het stad
huis woonde, wettigt de veronderstelling, dat hij terstond
bij zijn terugkomst daar zijn intrek heeft genomen. De