95
We kunnen ten overvloede nog een argument aanvoeren:
de spelling met th wijst op een oudere tijd dan die met d.
Dit wil bij latere afschrijvers niet zo heel veel zeggen, maar het
is een argument en het kan juist de doorslag geven. Wij zijn
het dus eens met Meilink, wanneer hij t.a.p. zegt: „De
genealogieën, die in de Tabula uit de notities zijn opgebouwd,
schijnen ons voor de vrouwelijke familieleden niet betrouw
baar. Hathewidis filia Florentii kan b.v. zeer goed de dochter
van Floris I geweest zijn." Wij zijn het met dit laatste in zover
oneens, dat wij als zeker menen, dat zij noch de dochter van
Floris I, noch van Floris III, maar van Floris II is geweest.
H. Bruch
(1) A. W. E. Dek, Genealogie der graven van Holland, blz. 3, met slechts
verwijzing naar het volgende geschrift.
(2) J. M. Sterck-Proot, Haarlem's oudste tijden, 1930, blz. 34. Hier vinden
we geen nadere bronvermelding.
(3) P. A. Meilink, De Egmondsche geschiedbronnen, 1939, blz. 67 noot 2.
(4) Uitgegeven door Oppermann in: Fontes Egmundenses, 1933, blz. 6773.
(5) Uitg. door Hulshof, Bijdr. en Mededeel. Hist. Gen. XXXV, 1914, blz.
48—82.
(6) Het is afgeschreven in 1526, wat natuurlijk de betrouwbaarheid niet ver
hoogt; de copiïst was een Egmondse monnik, Boudewijn van Den Haag, die
soms zich met ,,etc." er afmaakt, en soms zegt: ,,vide alibi", (ziet elders),
zonder dat wij bevroeden kunnen, waar dit elders" te vinden is. Hij heeft
kennelijk veel weggelaten. Het stuk is uitgegeven door H. van Wijn, Huiszittend
leeven, Den Haag 1812, blz. 90140.
(7) De latijnse tekst is: Hathewidis, filia Florencii, obiit XVIII kalendas sep-
tembris, (waarvan de laatste drie woorden zijn doorgestreept en vervangen door
ydibus januarii,) sepulta in Hairlem.