100
kantoor van Opperdoes in de waag staan. De hoofdofficier
liet, toen hij het verhaal gehoord had, dadelijk de deurwaarder
Cloribus komen. Lemmers moest zijn verhaal doen: Tussen
twaalf en half een waren de schipper en de knecht van het
Assendel ver veer aan zijn huis gekomen; hij kende hun namen
niet. Zij zeiden hem, dat zij boter in het schip hadden; die
moest hij maar zo lang in zijn huis zetten, er zou wel iemand
om komen. Hij was toen naar de schuit gegaan en had de
boter van de knecht in ontvangst genomen. Toen was Stroebei
gekomen.
De hoofdofficier liet Lemmers in gijzeling brengen in het
gevangenhuis. Het vaatje boter werd naar de „conchergerie
deser Stadt" gebracht en verzegeld. Daarop gingen Opper
does en Stroebei met de commissaris Kleynenberg naar de
Assendelver veerschuit, die nog in de Bakkenessergracht lag.
Maar noch schipper noch knecht waren er op te vinden. De
commissaris liet vervolgens de boot door zijn trawanten naar
het Spaarne brengen en voor zijn huis aan de ketting leggen.
Hoe het verder met die arme Lemmers is gegaan, vermeldt
het verhaal niet, maar Stroebei had er waarschijnlijk een
goede dag aan (zie blz. 99 le alinea).
In 1769* verzocht en verkreeg Opperdoes van de Edele
Mogende Heren Gecommitteerde Raden van de Edel Groot
mogende Heeren Staten van Holland en Westvriesland zijn
„dimissie" als hoofdgaarder van de waag, de boter en de
fruyten17. Hij kreeg een „douceur" van 230 gulden per jaar
van 's landswege en bovendien legden Gecommitteerde
Raden aan zijn opvolger de plicht op, maandelijks een deel
van het collectloon, dat hij zelf beurde, aan Opperdoes ge
durende diens hele verdere leven af te staan. Deze nieuwe
hoofdgaarder was de boekhouder Pieter Loeterbag, die wij
vroeger al eens als assistent van Opperdoes ontmoet hebben.
Deze kreeg een beloning van 3% van het collectloon, en geen
vast salaris, zoals Opperdoes had genoten. Van de 3% moest
hij 1/4 aan Opperdoes afstaan. Waarschijnlijk heeft hij niet
het jaar 1768 in het onderschrift van het portret is onjuist.