40
Ampzing reeds sinds 1368. Een normaal beroepsgilde was
dit niet, want Deken en Vinders werden niet door Burge-
meesteren benoemd, hetgeen met de ambachtsgilden wel
het geval was. Wellicht zouden we beter van een Broeder
schap kunnen spreken.
Het statuut van het Haarlemse gilde, 1416
In een vergadering op 9 februari 1416 van Deken, Vinders
en „gemenen ghilde broederen" werd besloten een reglement
te maken voor ,,den gemenen ghilde van Sconen". Dit sta
tuut werd gemaakt omdat men kampte met enige moeilijk
heden, zoals het dragen van de gildekappen, de registratie
van handelstransacties en de financiële verplichtingen van
de leden. Een aanwijzing wie er lid konden zijn, werd niet
gegeven, want dat was allemaal bekend en leverde geen moei
lijkheden op.
In het eerste artikel van het statuut werd bepaald, dat alle
gildebroeders een zelfde lakense caproen (kap) moesten heb
ben, die zij zes weken nadat deken en vinders de hunne op
het hoofd hadden gezet, verplicht waren te dragen. Dit wijst
erop dat ieder jaar een andere caproen gemaakt werd, waar
schijnlijk in een andere kleur. Zo vond ik in een ordonnantie
van het Haarlemse St. Sebastiaansgilde (schutterij), dat ieder
jaar besloten zou worden ,,wat peleur en van wat verwen zij
haar cleedinge van dat jaer maken zullen". Had een broeder
van het Schonenvaardersgild zijn caproen na zes weken niet
laten maken, dan kreeg hij een boete en werd om de zes
weken aangemaand, daarbij telkens ,,een pond was" ver
beurend, totdat hij eindelijk zijn verplichte hoofddeksel droeg.
Dat men zeer gesteld was op dit uiterlijk teken van saamhorig
heid blijkt wel uit het feit, dat indien een broeder zich de luxe
van een nieuwe caproen niet kon veroorloven, hij voor een
jaar hiervan vrijgesteld kon worden, wanneer hij dit aan
deken en vinders kenbaar maakte. Ook konden hem de mid
delen hiertoe uit de gildekas worden verschaft. Indien even
wel bleek dat hij in dat jaar een andere dan de gildecaproen