42
Leden
We mogen aannemen, dat van ouds slechts zij die op
Schonen voeren, lid konden zijn van het gilde. Maar in de
16de eeuw hadden zich kennelijk ook anderen bij het gilde
aangesloten, een situatie die men in 1564 niet juist meer
achtte. Men bepaalt dan: dat nu voerdan (voortaan)
niemant en sal moghen ghildebroeders wesen van diesen
ghilde off hij sal eerst gheweest sijn oesterwaert door die
Sondt ofte westwaert om Essaut tnaeste" (Ouessant, een
Frans eiland in de Atlantische Oceaan?).
Of aan deze bepaling in de 16de eeuw streng de hand werd
gehouden, is niet bekend, maar stellig was dit niet het geval
in de 17de eeuw. Dit blijkt wel uit de ledenlijst van 162831,
waar achter de namen van de leden ook hun beroepen ver
meld stonden. Van de acht en twintig broeders waren er
twee schippers, drie kooplieden, een generaal, een gewezen
brouwer, een scheepsschilder, een „leijenaar", een kuiper,
drie houtkopers, een „osseweijer", een olieslager, twee burge
meesters, twee zonder beroep, een koekebakker, een kaas
koper, een factor in granen, een ,,laeckeman", een mout-
maker, een „butterman" een bakker en twee schilders,
blijkbaar waren nu ook de fouragerende stadgenoten als
gildebroeders geaccepteerd.
Het aantal leden varieerde in de periode 1536-1571 tussen
de 75 en 31. Velen van hen behoorden tot de bekende Haar
lemse families, zoals Ban, van Warmondt, van Loo, Verwer,
van Zueren, Scatter, van Berckeroo, van der Laen, Vlas
man, enzovoorts. In alle eeuwen kwamen burgemeesters of toe
komstige burgemeesters onder de leden voor.
Bij de namen van de 41 gildebroeders die in 1570 geno
teerd stonden, is bij negen daarvan aangetekend: „obijt 1573"
en bij twee „obijt 1574". Het beleg en de geleden honger
zullen aan hun dood wellicht niet vreemd zijn geweest; stellig
is dit het geval met Hendrik Jan Mathijsz., burgerkapitein
gedurende het beleg, die op 4 april 1573 sneuvelde; Jacob
Bartholomeus Pellicaen, kapitein, die op 1 juli als één dei-
drie afgevaardigden van de stad besprekingen voerde met