46
verder „50 haringen, warmoes en gevogelte." Om de gerech
ten op te dienen, waren „16 plateelen" nodig. Steeds weer
kerende posten zijn bijv. het wassen van „lijnwaet, taefel-
laeckens", alsmede het huren van serviesgoed, hetgeen wel
zeer modern aandoet! Men huurde in 1546 namelijk tin bij
de kannengieter, en verdere „scoetelen, taeffelboerden,
cruicken".
Dat het bij die maaltijden vrolijk toeging blijkt uit de steeds
voorkomende uitgaven „van de croesen die wij braken".
Nu wij het over die kroesen hebben, deze moesten ook
gevuld worden, en het spreekt van zelf dat dit met bier ge
schiedde. In den loop der 16de eeuw begint men naast het bier
ook met het schenken van wijn.
Deze gildemaaltijden hadden niet op één dag plaats,
maar werden over meerdere dagen verdeeld; dit varieerde
tusschen 2 en 5 dagen. Op die volgende dagen werden ver
moedelijk de „restjes" verwerkt, want in de jaren dat de
kosten niet, zoals in 1546, gespecificeerd stonden, maar de
maaltijd blijkbaar was uitbesteed, werd voor iedere volgende
dag minder betaald.
De uitgaven voor turf en hout dienden natuurlijk voor
verwarming. Behalve door haardvuren werd de koude ook
nog verdreven met stoven. Zo staat genoteerd: „noch be-
taelt voor 40 vieren die inde vier daghen verbrant sijn elck
vier tot twe stuijvers". In 1564 werd voor „seven panne die
men met vier onder die taffels sette" slechts 1 stuiver per
stuk betaald. In 1571 spreekt men van „viertesten".
De eerste maal dat de broeders na het verdwijnen van de
Spaanse bezetting weer bijeenkwamen om de nieuwe Deken
en Vinders te verkiezen, was op 1 januari 1578. Hierbij werd
een kroes bier gedronken en „butter broet en anders genut
tigd". Pas later worden weer echte grote maaltijden gehouden.
In het midden van de zeventiende eeuw hadden de maal
tijden 's middags en 's avonds plaats, op twee achtereenvol
gende dagen.
Het bedrag dat een gildebroeder voor zijn maaltijd moest
betalen hield niet verband met wat de pot schafte, maar met