56-
De opheffing van het gilde, 1765
Het laatste nieuwe lid dat tot het gilde toetrad was Boude-
wijn van Rees, in 1737.
Na dit jaar wordt er 26 jaar lang niets in het gildeboek aan-
geteekend; dan wordt er in geschreven:
„1763, den 22. April, tot Deken en Vinders van 't Loffelijk
„Schonenvaerdersgilde verkoosen
„Boudewijn van Rees, Deken
„Cornelis van Rees,
„Willem van Rees Boudewijnsz.
Wat er tussen 1737 en 1763 was geschied wordt vermeld
in een request van Boudewijn van Rees aan het stadsbestuur.
Van Rees vertelt in zijn request dat hij in dat jaar „lidt
van zeekere Schoone Vadersgilde" werd. Niet alleen het
woordje „zeeckere" doet vermoeden dat het gild in den
loop der jaren in vergetelheid was geraakt; meer nog wordt
dit bevestigd doordat men schrijft „Schoone Vaders" in
plaats van „Schonenvaarders" Niet alleen in het Extract
stond dit „Schoone Vaders" maar ook in de resolutie die het
stadsbestuur daarop uitvaardigde!
Van Rees zegt verder, dat volgens de oude boeken het gild
reeds vóór 1400 bestond en dat „desselfs eenig oogmerk,
zoo verre is na te gaan, heeft gehad het onderhouden van
een vriendelijk bijeenkomst onder de leden van dien, zonder
eenig bijzonder of algemeen opzicht op eenigerhande zaake."
Het oorspronkelijke doel van het gilde was hem dus niet
meer bekend. Van Rees was het laatst toegetreden lid, de
andere leden traden uit of waren gestorven.
Waren er niet nog losrentebrieven en obligatiën, ter waarde
van f. 1300.geweest, waarschijnlijk zou de broederschap
dan zijn natuurlijke dood gestorven zijn, zonder dat wij er
ooit iets naders over vernomen zouden hebben. Groot was
dan ook de mogelijkheid geweest, dat de gildeboeken ver
dwenen zouden zijn zonder een spoor na te laten. Maar
gelukkig waren er nog fondsen, die het enig lid, Boudewijn
van Rees, onder zijn beheer had.
(Jacob van Rees,
Vinders