Van Rees bezat 3 minderjarige kinderen toen hij in 1763
„ter doot toe krank geworden" was, en dezen benoemde hij
tot leden van het gild (zelfs tot medebestuurders) om „het
zelve (het Gild) en de Effecten daaraan behorende niet ten
eenemale buiten beheeringe te laaten".
Het request van Boudewijn van Rees kwam nu hierop
neer, dat hij meende „als de eenige overgeblevene daartoe
naast en alleen gerechtigt, en tot het dissolveeren deeser
sociëteit ten volle bevoegt te zijn en dat derhalve hij zeer
gaarne de Effecten verkopen, en zich van die penningen ten
zijnen en zijner Familie's nut te bedienen, zoude".
Het stadsbestuur willigde dit verzoek in een extract uit
het burgemeesters-memoriaal van 24 december 1765 ligt los
in het gildeboek het gilde werd ontbonden en de suppliant
werd toegestaan de effecten tegen f. 1000.bij de stads-
rekenkamer, in te lossen. Hij diende tegelijk met de effecten,
de boeken en de papieren, het gild toebehorend, aldaar in
te leveren.
Aan deze laatste voorwaarde is te danken, dat de 2 oude
Rekening- en Resolutieboeken zijn bewaard gebleven, waar
uit de geschiedenis van het Haarlemse Schonenvaarders-
gild gereconstrueerd kon worden.
De enige publicaties over het gilde zijn het artikel van
Karl Kunze „Ein Statut der Schonen Fahrergilde zu Haar
lem", 'verschenen in de Hansische Geschichtsblatter, Jrg.
1895 en het artikel van N. H. van den Bosch-Nord Thomson
„Het altaar van het Schonenvaardersgilde in de oude St.
Bavo-kerk te Haarlem", blz. 215224 van Haarlemse Bij
dragen 1952.
De beide hiergenoemde registers berusten in het gemeente
archief van Haarlem, Archieven van de gilden, nrs. 240 en
241.
N. H. van den Bosch-Nord Thomson