DE STORMVLOEDEN VAN
NOVEMBER EN DECEMBER 1675
EN HET ONTSTAAN VAN DE
GROTE BRAAK BIJ HALFWEG
Wanneer wij, afgaande op hetgeen de talrijke oude kro
niekschrijvers ons verhalen, zouden moeten geloven dat iedere
natuurramp een straf van de Almachtige was voor de door de
mensheid bedreven zonden, dan zijn wij stellig geneigd het
ergste te denken omtrent het zedelijk peil van onze voor
ouders, voor zover die de kuststreek van Holland hebben
bewoond. Talrijk zijn immers de overstromingen waardoor
deze streek werd geplaagd. Sinds onheuglijke tijden hebben
watervloeden zich meester gemaakt van het Hollandse land
en telkens weer heeft de Hollander zich met taaie hardnekkig
heid ontworsteld aan de greep der zee. De frequentie waar
mede ons land door dergelijke rampen werd geteisterd was
van dien aard, dat men zich af gaat vragen hoe zo'n land toen
bewoonbaar moet zijn geweest. Vele meren getuigden vroeger
van de onmacht der Hollanders om zich geheel van de water
wolf te bevrijden. Met de droogmaking van het Haarlemmer
meer in het midden van de 19e eeuw werd een ontzagwekken
de serie droogmakingen van door overstroming ontstane me
ren afgesloten. Eén welke nog is overgebleven, de Grote
Braak bij Halfweg1, zal door wijziging van de bemalings
installatie van Rijnland bij Halfweg vermoedelijk niet lang
meer in zijn huidige vorm blijven voortbestaan. Naar het ont
staan van deze braak heb ik, naar aanleiding van een plaats
bepaling van een tekening van Jan de Bray uit 1675, een on
derzoek ingesteld met als resultaat dit artikel, dat een repre
sentatief beeld beoogt te geven van de enorme materiële en
mentale inspanning die het heeft gekost om dergelijke cata
strofen ongedaan te maken of te beperken2.
De nacht van 4 op 5 november 1675. Een zware noord-