99
dezelve keuren direct te overtreeden en in aanmerking nee-
mende dat daar bij de Keure op het gewezen Broodbakkers-
gilde in dato 27 nov. 1749 zelvs aan alle Kommenijhouders is
verboden om eenige Biscuit te verkoopen zonder aan de bij het
25e art. dier keure gemaakte bepalingen te hebben voldaan,
zulks aanleyding zoude kunnen geven dat zommige Burgers en
Ingezetenen dezer Stad en haare jurisdictie, eenvoudig omdat
zij van den inhoud der gem.keure niet genoegzaam waren on
derricht, zig ook zouden bevoegd oordeelen tot het verkopen
van brood, achterlingen en hetgeen verder bij Bakkers verkogt
word, strijdig met de goede policie en gevaarlijk voor de goede
burgerije en ingezetenen" het volgende ,,bij wijze van renovatie
en ampliatie der gem.keuren vast te stellen"
le. niemand mag brood enz. bakken of verkopen dan die
daartoe een behoorlijke admissie van de Municipaliteit heeft
verkregen.
2e. broodbakkers zijn verplicht een schaal met goed geijkt
gewicht en het zettingsbillet in hun winkels te hebben.
3e. alleen brood, voorzien van het Haarlemse merk mag
worden verkocht.
4e. verbod om onder de zetting te verkopen, met verplichte
controle van broodwegers en zetters.23
Bij vergelijking met de keur van 1749 blijkt alleen het eerste
punt gewijzigd te zijn: leerjaren en proef hebben plaats ge
maakt voor een eenvoudig admissiebewijs, door de Municipa
liteit te geven. De andere bepalingen worden dus gehand
haafd en gerekend onder de „goede policie". Uit klachten
over het grote aantal bakkers dat in deze jaren is toegelaten,
blijkt dat de Municipaliteit zich op dit punt werkelijk aan de
bedrijfsvrijheid heeft gehouden; zij heeft dus alleen de ver
koop van brood enz. aan anderen dan geadmitteerde bakkers,
verboden.
Van dezelfde geest getuigt het prae-advies van de Hoofd-
gaarder van 's Lands Recht op het Middel van 't Gemaal in
zake het request van Abraham Tit, die verzocht had een zeker
soort van meel „door hem, zo hij voorgeeft, geinventeerd", te
mogen verkopen.24 Dit advies is afwijzend op grond van