102 Hoewel dit comité van de bedrijfsvrijheid niets wil weten, is in deze jaren zijn houding tegenover de gilden als verenigingen toch niet welwillend. Het verzoek van de provisionele com missarissen van het ontbonden goud- en zilversmedengilde, dat voortaan de reparaties aan het gildehuis door de stad be taald zullen worden, wordt van de hand gewezen. In het ad vies van het comité wordt als argument gebruikt „dat zoo lang mogelijk moet worden vermijd de aanleiding voor de ge- weezen gildens als of de Stad, ten haaren faveure iets zou wil len toebrengen, om haar geweezen bestaan eenigszins bij con tinuatie te rememoreeren of zich haar belang aantrekken, na- demaal dit, eens gebleken zijnde een voetspoor voor veele an dere spoedig zoude opleeveren".30 Uit dit alles blijkt dat de idee van vrij bedrijf en onderlinge concurrentie het stadsbe stuur nog volkomen vreemd was. Het legde zich neer bij de opheffing van de gilden, omdat de stad zelf nu geheel in de plaats kan treden van de vroegere dekens en vinders, als be schermer van keuren en ordonnanties. Van autonomie van de gilden was toch geen sprakeook zonder hen kan het stadsbe stuur, als regelaar van het bedrijfsleven, de principes van het corporatieve systeem handhaven. Bovendien leven feitelijk de gilden nog voort onder de naam van „ontbonden gilden." Het optreden van het stadsbestuur tegenover de „ventjagerij" de grote vijand van het gildesysteem is wederom een bewijs van deze mentaliteit. Op het request van enige koperslagers, die vragen „om het loopen der Ketellappers binnen deze stad en jurisdictie te willen voorkomen" 31 antwoordt de Municipaliteit dat het haar „aangenaam is te kunnen verklaaren, dat dezelve reeds lang de nadeelen welke daaruyt en uyt de ventjagerij in 't generaal voor deze Burgerije geboren wierden, had ingezien en mitsdien verlangend had uitgezien na de gelegenheyd om dit te kunnen beletten, dat zij daartoe door den wenk van 't gouvernement gelegenheyd verkregen hebbende, ook reeds daadelijk aan den Commissaris dezer Stadskeuren had gelast, de zodanigen te beletten die affaire binnen deze stad en juris dictie uit te oefenen, waar door aan der Requestranten ver-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1969 | | pagina 104