133
straat 16, dat thans nog door de bewaarder van het Boskan
toor bewoond wordt.
Sedert 1753 konden echtgenoten samen op één nummer
worden ingeschreven, zelfs als een van beiden ouder dan 40
jaar was, maar dan moesten de jaren daarboven extra bijbe
taald worden. Als men valse opgave bleek te hebben gedaan
wat betreft leeftijd of gezondheid, werd men van alle rechten,
welke het lidmaatschap bood, vervallen verklaard. Openge
vallen plaatsen werden door de Bestuurders om beurten ver
vuld, die daarvoor geen geschenken e.d. mochten ontvangen.
Voorkeur bij de vervulling hadden degenen, wier echtgenoot
of echtgenote reeds lid was en zij die voorheen lid waren ge
weest. Dit laatste gold niet voor de eerder vervallen verklaar
den, maar voor hen die zich door militaire of zeedienst of om
andere redenen buiten Haarlem hadden begeven, en weer te
ruggekomen waren.
De contributie van een lid bedroeg reeds van de aanvang af
1 stuiver per week, gelijk nu nog het geval is; alleen was aan
vankelijk bepaald, dat men de eerste 13 weken 2 stuivers per
week had te betalen, daar eerst na 13 weken het recht op be
grafenisuitkering inging. De uitkeringen bij de begrafenis van
een lid hingen af van de grootte van het kapitaal van de bos.
In 1736 varieerden deze daarom tussen 30,bij een kapitaal
van ƒ400,— tot ƒ600,— en 65,— bij een kapitaal van
ƒ4000,— tot/6000,—in 1753 was de uitkering al verhoogd
tot 100,— bij kapitaal van 14 000,— tot 18 000,—.
Op deze manier kwam men onder normale omstandigheden
vrij goed rond met de ilnantiën, want boven de 100, uit
kering ging men niet en het batig saldo werd belegd. De rente
daarvan en wat jaarlijks verder overbleef werd zelfs in de
maand december aan de leden uitgedeeld, die bepaalde tijd
lid van de Beurs waren geweest. Wanneer het kapitaal echter
beneden 1000,daalde, moest door ieder lid 1 stuiver be
taald worden bij ieder sterfgeval, totdat er weer 2000, in
kas was.
In 1748 werd bepaald, dat als een lid stierf, dat door een
armkantoor gealimenteerd werd of wiens kinderen in een