79
De enquête-Goldberg vroeg de fabrikeurs ook naar de rede
nen van het verval van hun bedrijf. De antwoorden hierop zijn
vrijwel gelijkluidend:
le. de hoge arbeidslonen, veroorzaakt door de hoge stede
lijke accijnzen;
2e. de vrije invoer van buitenlandse fabrikaten, met daar
naast soms invoerrechten op grondstoffen
3e. de invoerverboden in andere landen
4e. de oorlogstoestand, die het handelsverkeer stremt;
5e. wordt door enkele geklaagd over het feit ,,dat onze natie
prefereert alles wat vreemd is" en over „wispelturigheid
der modens".
Slechts in twee gevallen wordt gezinspeeld op de invloed
van de gilden op deze industrieëndoor de fabrikeur Daams,
die meent dat concurrentie weer mogelijk zou worden door
invoerverboden of -belemmeringen, en de invoering van alge
mene belastingen in plaats van de stedelijke accijnzen „te
meer daar de gildensdwangen afgeschaft zijn, die voortijds
loonen en industrie beperkten" en door een garentwijnder die
voor de oorzaken van verval verwijst naar het adres van het
Committé van Algemeene Welvaart, waarin o.a. wordt aan
gedrongen op afschaffing van de gilden.
De vraag is dus in hoeverre de gildekeuren voor de, voor de
verre markt werkende industrie, een belemmering zijn ge
weest.
II. De invloed van de gilden op de Haarlemse textielindustrie
aan het eind van de 18e eeuw
De actie tegen de gilden in Haarlem gaat uit van het reeds
genoemde Committé van Algemeene Welvaart, dat bij resolu
tie van de Provisionele Stadsregering van 25 februari 1795 be
noemd was en dat bestond uit enige fabrikeurs en kooplieden.5
Dit comité krijgt de opdracht om te onderzoeken „welke mid
delen zouden kunnen worden aangewend tot het herstel en de
bevordering van handwerken, Fabricquen en Koophandel;
voorts in het byzonder na te gaan en toe te zien, of ook eenige