87
b) een verbod van uitvoer van werktuigen in de ampliatie
op de keur van het Bonte Lijnwaatgilde van 1755.
c) een verbod van uitvoer van twijnmolens.
Het stadsbestuur heeft enkele malen dispensatie van deze
bepalingen gegeven. Het request van Krabbenbos c.s. is b.v.
ingewilligd; een qualificatie van 7 juni 1786 geeft, op verzoek
van de „Commissarissen of Geauthoriseerdens van de Zijde en
andere Manufactuuren, de Smalneering aangaande" enige
wevers van zijden gazen dispensatie van de bepaling om 2 jaar
lang als leerling te werken; in december 1790 vinden we een
resolutie, waarbij een passementfabrikeur wordt toegestaan
inbreuk te maken op de voorschriften omtrent de weefge
touwen.
De rol, die de stadsregering op zich heeft genomen als be
schermer van de werklieden tegenover de fabrikeurs, blijkt uit
het volgende: De alteratie en ampliatie van februari 1779 op
de keur van het Kantredersgilde, staat de fabrikeurs toe „om
van ieder Rondje of Afhaalsel, dat op zijn getouwen gemaakt
wordt, van des Werkmans vastgestelden Loon af te houden
uiterlijk tot zes stuivers toe, zonder meer; en zulks om daar
door gesoulageerd te worden zoo in het onderhoud, gebruik en
slijtasie zijner Gereedschappen, als in het doen van verdere
extra ordinaire Onkosten, tot de voorsz. Fabriek vereischt
wordende". Hierbij sluit zich echter onmiddellijk aan een
resolutie van dezelfde datum, waarbij aan de overlieden van
het Kantredersgilde de bedoeling van deze ampliatie ondei
het oog wordt gebracht: „dat het niet dan schoorvoetend en
met den uitersten tegenzin is, dat de Heeren van den Gerechte
tot het maken van de voorsz. verandring zijn gekomen
en dat zij zich dus de nu gebruikte toegevendheid ten nutte
hebben te maken, alzo welgemelde Heeren van den Gerechte
niet ligtelijk te per moveeren zullen zijn, om eenige meerdere
bezwaaren tot lasten van den Armen Werkman bij t vervolg
te introduceeren dat gelijk de voorsz. reductie van 6 st. van
het Loon nu alleenlijk is gepermitteerd en niet volstrekt geboden, de
Heeren van den Gerechte verwachten, dat de Fabrikeurs bij
de geringste, meer gunstige gesteldheid van zaaken daarin zo-