94 het werk slaat, en geen ander uitzicht heeft dan op het geld, dat hij beuren zal? Wanneer zal dat gedeelte van den Burgerstaat hetwelk tot noch toe onder Gildens behoord heeft, het meest bloejen?" Wanneer zij beschermd wordt tegen de concurrentie van hen, die met de stad, waar zij zulke hoge lasten voor opbrengen niets te maken hebben, of wanneer deze vreemdelingen vrij mogen venten ,,en nadat zij dit ge daan en hun geld ontvangen hebben, daarmee vertrekken, zonder iets anders te gevoelen dan de nagedachtenis dat het hun wel gelukt is, en een daarop gegrond voornemen, om het hoe eer zo liever te hervatten?". Tenslotte: wanneer zullen de ingezetenen meer bedrogen worden, wanneer iedereen mag produceren en verkopen en daarna vertrekken, of wanneer de ambachtsman verantwoordelijk is voor zijn reputatie en weet dat, wanneer hij onvoldoende werk aflevert, Dekens en Hoofdlieden van zijn gilde „tusschen hem en den koper uit spraak zullen doen?". Uit de notulen van een op 26 januari 1798 gehouden ver gadering van gecommitteerden van de meeste gilden binnen Haarlem, blijkt echter dat dit tweede adres zijn bestemming nooit bereikt heeft. De staatsgreep van 22 januari had de kans op enig resultaat nog geringer gemaakt; bovendien had een proclamatie van de 23e het aanbieden van petities aan de Nationale Vergadering door „gemeenten, sociëteiten of soort gelijke corporatiën" verboden. De vergadering besloot dus tot afwachten en berusten. Op 23 april werd het nieuwe constitutie-ontwerp aangeno men. Het lot der gilden scheen bezegeld. IV. De gevolgen van de grondwettelijke afschaffing van de gilden in Haarlem Bij Publicatie van 15 oct. 1798,15 geeft de Municipaliteit van Haarlem gehoor aan de Publicatie van het Uitvoerend Bewind van de 5e van die maand, verklaart de gilden voor ontbonden, stelt provisionele commissarissen over de ontbon den gilden aan en beveelt hen om voor het einde van de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1969 | | pagina 96