163
hij uit zijn geliefd Schotland kreeg. En rooken: tientallen
sigaren, meest panatella's.
Altijd even luidruchtig, „full of fun" en iedereen trachten
beet te nemen. Je moeder zal je wel verteld hebben van
hare reizen met hem. Soms heel gewaagd en zoo, dat hij
doodbenauwd was, dat zijne zeer huiselijke vrouw, die
alles voor hare kinderen was, het zou merken.
Wat ik zelf beleefde: als oudste kleinkind moest ik veel
mede. Zondags reed hij zelf met de vier. Ik met riem vast
gesjord naast hem. Tocht b.v. naar Velsen; het kanaal (van
1877) was nog altoos een nieuwtje. Onderweg bezoek aan
Meerenberg, waar zijn schoolmakker, L. van Heeckeren
van Enghuizen, Sonsbeeck, Beverweerd enz. was opgeslo
ten. Tot verontwaardiging van Grootmama kwam hij
proestend van 't lachen weer bij de calèche: stel je voor,
Nat, hij vertelde, dat hij in den hemel gegeten had en
noemde het heele menu op en wie er zooal was en wie er
bediende.
Langs de ruïne van Brederode rijdend: Jan, onthoud, dat
je grootvader nog twee graven van Brederode in leven heeft
gezien met pruiken, kniebroeken en lage schoenen met zil
veren gespen. Dat was waar, want die twee rijksgraven van
Brederode, doch uit den bastaardtak van Bolswaart, woon
den in Haarlem en de laatste stierf 1832. Erger vond ik, dat
Christiaan Bergentuin, zijn koetsier, mij meenam, op den
bok gebonden van den brik, als meneer aan de Weesper-
spoor moest gehaald worden, komende met zijn zotten
jachtknecht en factotum Jan Vogels, een inboorling van
Overveen. Zij hadden dan gejaagd op Horstermeer en
hadden beiden een ring van tientallen eenden en watersnip
pen om den nek en de polsstokken in de hand. Christiaan,
jij volgt maar, wij loopen nog wat en dan ging het door de
jodenbuurt terug stapvoets. Waar ik bang was.
Op Duinlust had hij buiten den hoofdknecht des zomers
voor al de gasten drie of vier hulpknechts. Ondanks die be
diening kwam hij gaarne koffij drinken bij onze kinder
meid en beweerde, dat die beter gezet was dan die hij