79 en langs deze, wel wat ongebruikelijke, weg kreeg onze stich ting dan dus eindelijk uit bevoegde bron te horen wat haar boven het hoofd hing. Nog weer een paar maanden later, namelijk in januari 1967, wendden Burgemeester en Wethouders zich voor 't eerst rechtstreeks tot het bestuur van de stichting om het officieel in te lichten over hun plannen, waarvan de realisatie intussen al ver gevorderd was. De aanleiding ertoe was het niet te ont kennen feit dat de exploitatie van het Huis Van Looy voor de gemeente een verliespost vormde. Op zichzelf is dat voor een museum niets ongewoons, maar in dit geval was de verlies post groter dan, gezien het beperkte aantal bezoekers, zelfs voor een' culturele instelling van gemeentewege verantwoord werd geacht. Tegenover de contribuanten van onze stichting, de „Vrien den van het Huis Van Looy", mag ik niet verhelen dat het stichtingsbestuur niet alleen deze gedachtengang betreurde (al had het er in principe wel enig begrip voor), maar zich vooral pijnlijk getroffen voelde doordat het voor een voldon gen feit was geplaatst. Immers, het was wel genoodzaakt zich neer te leggen bij het intussen al door B. en W. genomen besluit tot verkoop van het woonhuis en de tentoonstellings ruimte, waardoor de stichting dakloos dreigde te worden als niet op korte termijn een nieuwe behuizing werd gevonden. Het vinden van dat nieuwe onderdak heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Terwijl ons in Haarlem aanvankelijk slechts een klein, volstrekt ontoereikend kamertje in het Frans Halsmuseum werd aangeboden, kregen wij van buiten Haar lem aantrekkelijke voorstellen voor het onderbrengen van de verzameling, namelijk óf in het Singermuseum te Laren óf in een speciaal als Van Looy-museum in te richten gebouw in Soest, een plaats waar de schilder-schrijver ook jarenlang heeft gewerkt. Die aanbiedingen van elders maakten het voor ons bestuur des te moeilijker, genoegen te nemen met een Haarlemse behuizing waarin het bezit van de stichting on voldoende tot zijn recht zou komen, hoezeer wij ook over tuigd waren van de wenselijkheid, het werk van Jacobus

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1970 | | pagina 81