90
van het Frans Halsmuseum. Een citaat: „De gast was wéér in
zijn luiheid teruggezonken, werktuigelijk streelde zijn hand
het gladde vel van den kater, wiens tevreden spinnen week-
weelderig naar hem opsteeg.
Van zijn vierde jaar afhad hij zijn jeugd gesleten tusschen mu
ren van een weeshuisen in eens was hem nu een dag in het
hoofd gekomen, een dag als het heden geweest was, zwaar en
gedrukt, vol met beloften van regen, 't was op de groote binnen
plaats van het huis, een vierkante ruimte ingesloten tusschen
hooge gebouwen. Hij zagze weêr. Twee ervan waren nieuw en de
andere twee waren ouderwetsche huizen van mooi metselwerk,
met witte blokjes om de bogen der hooge ramen. Ja,juist:
1608 stond er in den hoogsten gevel, in een krullig geornemen-
teerden steen gebeiteld daar was ook een torentje boven op, en
een klok was er die sloeg. De andere gevel was in het midden
doorbroken door een groote poort, 't was net een tunnel die
poort, het verwulfsel was bekruist met bogen die vroeger
veelkleurig waren beschilderd geweest; aan het einde was een
eikenhouten deur die de poort afsloot van de straat, een dikke
poortdeur was het, hoog en breed als voor een midden-eeuwsch
kasteel, met zware dwarse sluitboomen verzekerd; ijzeren
bouten en groote spijkerkoppen, die er schurftig en verroest
uitzagen onder de verflaag, waren er als overheen gezaaid,
en er was ook een kijkvenstertje met tralies en een ijzer klep-
luikje. 's Morgens van half tot heel negen ging er een kleine
deur open in die groote poortdeur, dat was voor de school
kinderen die geen weezen waren". Dan komt een ooievaar
overvliegen, „en in eens was er een jongen hardop gaan zin
gen: ooievaar, lepelaar, stokkedief, die altijd over de huizen
vliegt". „Hij had het dier nagekeken terwijl de jongens zongen,
totdat het heelemaal weg was achter den toren om. Toen, hij
voelde het weêr opnieuw, was hij voorover in het zand gaan
liggen huilen, kwaad dat hij niet uit mocht en geen ooievaar was
die vliegen kon". De gedachten van de gast gaan dan naar
„de donkerder jaren die op zijn schooltijd gevolgd waren".
„Daar lag een heele tijd, zijn beste jeugd, van zijn elfde tot
zijn manworden, van de eene werkplaats naar de andere, elf