97
Naschrift
Over de rimpelingen (blz. 95) schreef de Van Looy-kenner
E. G. van Heusden mij; als correctie op mijn opmerkingen
citeer ik: „Ik geloof niet dat het van de plamuur komt. Wan-
Verwildring haar intree gedaan?
Zoo vroeg al, en loerde op ontsnappen
Aan slijters van troebele grappen,
die munt uit den wereldnood slaan
Daar kwam ik uw Jaapje tegen
En al zijn vertellen was zegen
Frisch menschenhart kan niet vergaan.
(5) Jaapje 1917Jaap 1923Jacob 1930.
(6) Zie De Machtcactus, bundel Proza, Amsterdam 1922, blz. 126.
(7) In Augusta Jacobs, t.a.p. blz. 125.
(8) Jaapje, De Wijde Wereld
(9) De wonderlijke avonturen van Jehedeus, Mieuwste bijlage, blz. 171.
(10) Jaapje, Het onbegrijpelijke.
(11) JaapjeDe nieuwe regentes.
(12) Jaapje: De bril.
(13) M. J. Brusse, Jacobus vanLooy over zijn werk, Rotterdam 1930, blz. 20.
(14) Anton van Duinkerken, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, deel
IX, blz. 61.
(15) Levensbericht, (zie aantekening 1), blz. 85.
(16) Zie aantekening 13.
(17) Zie aantekening 3.
(18) Proza, Amsterdam 1922, blz. 96155.
(19) Jutphens Dagblad 8 VIII 1962.
(20) Zie over Gekken M. Aug. Jacobs t.a.p. blz. 140—149. Enige jaren geleden
hield Anton van Duinkerken voor de Stichting Jacobus van Looy een voordracht
over Gekken.
(21) Gedichten, blz 22.
(22) Inleiding bij de 14e uitgave van Jaapje, Leiden 1955, door M. Augusta
Jacobs, blz. 18.
(23) Over haar en haar geheel eigen wijze van voordragen schreel ik in hrbij,
wekelijkse toevoeging van Haarlems Dagblad, dd. 20 februari 1960.
(24) Cornelis Veth, Socialistische Gids 1930, blz. 226227.
(25) A. M. Hammacher, De Amsterdamse Impressionisten en hun kring, Amsterdam
1942.
(26) F. P. Huygens, De academie-tijd van Jacobus van Looy, Elseviers Maand
schrift 1940, blz. 511532.
F. P. Huygens, Het schilder-dichterschap van Jacobus van Looy, Pen en Penseel, Den
Haag 1947, blz. 37—54.
(27) M. J. Brusse, t.a.p., blz. 27.
(28) M. Aug. Jacobs, t.a.p., blz. 110.
(29) Catalogus (zie aant. 3), blz. 15, en: Tot het lezen in Jacobus van Looy door
zijn vrouw, Leiden, z.j. II, blz. 3.
(30) Zebedeus, Nieuwste bijlagen, blz. 14.