In de litanie van Loreto wordt bovendien Maria aangeroepen
met de titels „Turris Davidica" en „Turris Eburnea".
Op deze wijze ontstond een torensymboliek, die met de middel
eeuwen zelf niets van doen had, maar wel paste in een archeolo-
gisch-quasi-wetenschappelijke, maar wel zeer serieus bedoelde
benadering van diezelfde middeleeuwen, waaruit iemand als P. J.
H. Cuypers de inspiratie putte voor een nieuwe bouwwijze.
De niet-gebouwde westtorens van de St. Bavo staan dan ook in
een duidelijke relatie tot de torens, die P. J. H. Cuypers een 30-
tal jaren eerder bouwde voor de Eindhovense St. Catharinakerk,
voltooid in 186734 maar vooral tot de in de jaren 1864-1866 ont
worpen, maar niet-gebouwde torens van de Amsterdamse St.
Willibrordus buiten de Veste.35
De verwantschap, die de eerste ontwerpen voor de St. Bavo-
torens verbindt met het oeuvre van P. J. H. Cuypers in de jaren
'60 blijft niet beperkt tot de torens, want uit de plattegronden
(b.v. afb. 2) blijkt dat Joseph Cuypers de St. Bavo had willen
voorzien van twee uitgestrekte gebouwencomplexen, resp. ten
noorden en ten zuiden van het koor, die hadden moeten dienen
voor resp. pastorie en sacristie.
Deze aanbouwen zijn zeer verwant aan een dergelijke platte
grond, die P. J. H. Cuypers aanvankelijk ontwierp voor de St.
Willibrordus te Amsterdam.36 De oudste plattegrond voor de St.
Willibrordus had trouwens nog meer gemeen met de St. Bavo:
de Amsterdamse kerk was bedoeld als niet bijzonder hoog en
had een grote horizontale uitgestrektheid: een ware voorstudie
voor de Haarlemse kathedraal.
Joseph Cuypers heeft in een later stadium van ontwerpen het
hele kerkgebouw meer naar het oosten opgeschoven en toen,
waarschijnlijk om enige zuinigheid te betrachten in een reeds snel
als zeer kostbaar geraamde bouw, pastorie en sacristie gecombi
neerd in één aanbouw aan de zuidzijde, net als bij de St. Willi
brordus tenslotte was gebeurd.37
Merkwaardig is overigens wel dat de verwantschap van de oudste
plannen van Josephs' St. Bavo juist de vormentaal van diens
vroege periode betreft, terwijl pas in een later stadium verwant
schap te constateren valt met het werk van P. J. H. Cuypers uit
76