120 Vanzelfsprekend werd er bij de kerkdiensten in de hofkapel ge bruik gemaakt van zilverwerk, terwijl er voor de aanwezige geestelijken paramenten voorhanden dienden te zijn. Deze goe deren waren voor een deel reeds in Den Haag gebruikt en ver volgens met de hofhouding via Utrecht naar Amsterdam mee gevoerd. Uit de na 1810 samengestelde inventarislijst van de „Ornemens" in de Amsterdamse paleiskapel (Bijlage III) blijkt hoe uitgebreid deze verzameling was. Afgezien van een aantal stukken van oude datum is een belang rijk gedeelte van het altaarzilver tijdens het verblijf van de koning in ons land vervaardigd. Zo werden de zes grote kande laars (cat. nr. 64-69) bijvoorbeeld door de Utrechtse zilversmid J. Snoek geleverd21, terwijl uit het atelier van zijn Haagse col lega F. Simons 22 onder meer een met zilver beslagen missaal afkomstig was 23. Waarschijnlijk zal ook de bekende Amsterdam se meester W. Diemont, bij wie Lodewijk Napoleon een compleet servies besteld heeft24, benaderd zijn bij het aanschaffen van kerkelijke preciosa. Koning Lodewijk heeft slechts weinig gebruik gemaakt van het Paleis op de Dam, dat op een zo kostbare wijze voor hem was ingericht. Reeds in juli van het jaar 1810 verdween hij voorgoed uit ons land, dat op last van de Keizer officieel bij Frankrijk werd ingelijfd. Maar ook in de twee jaren, dat het gebouw tot zijn beschikking stond, heeft de koning er zo min mogelijk ver toefd. Hij voelde zich er als in een gevangenis en gaf er de voor keur aan om in een van de andere paleizen te verblijven, zoals het Loo, Soestdijk, of het Paviljoen Welgelegen 25 te Haarlem; alleen in het laatstgenoemde huis was geen permanente collectie altaarzilver en misgewaden aanwezig 26. Bij de capitulatie van de Fransen in 1813 verkeerde het Paleis op de Dam nagenoeg in dezelfde staat, als waarin het door Lo dewijk Napoleon was achtergelaten. Hoewel het gebouw zelf weer het eigendom werd van de stad Amsterdam, kreeg het nooit meer zijn oorspronkelijke functie van raadhuis terug. De inboe del verviel aan de nieuwe Koning Willem I. Het is aan de welwillendheid van deze protestantse vorst te dan ken geweest, dat - overeenkomstig een besluit van 23 juli 1814

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1973 | | pagina 122