261
ten goede. Op overtreding van het octrooi werd een boete van
drie pond gesteld. De inning van accijns en boete werd toever
trouwd aan de baljuw van Kennemerland. Het octrooi zou voor
lopig gelden voor drie jaren.
Uit de inhoud van dit octrooi valt al wel te raden waarom Haar
lem zo zeer gesteld was op de reglementering van het tappen m
haar directe omgeving. Immers, zonder een dergelij ver o on
beerde de stad de accijnzen welke zij binnen haar eigen territoir
naar believen kon heffen op de produktie en consumptie van bier
en wijn. In het gebied dat het octrooi aangaf - waar de am
bachtsheer van Heemstede jurisdictie uitoefende - kon ofwe
accijnsvrij getapt worden of accijns door de ambachtsheer wor
den geheven. Deze laatste was dus, naast Haarlem en de indivi
duele taveernehouders, de derde belanghebbende. Het octrooi
van 1528 was dan ook tot stand gekomen na langdurige onder
handelingen tussen Haarlem en de voogd van de Heer van Heem
stede over een schadeloosstelling (Brünner 1923, 99-101, 112).
Voor de draagwijdte van de verschillende economische belangen
is het feit dat in hoogste instantie, voor de Grote Raad van
Mechelen, geprocedeerd werd natuurlijk al een indicatie. Hierna
zullen wij de argumenten welke partijen in het geding rac en,
nader uiteenzetten. Allereerst is het nodig te wijzen op de econo
mische toestand van Haarlem in het begin van de zestien e
eeuw. De belangrijkste nering was toen de brouwen]. Uit de
tabellen in de studie van Van Loenen over de Haarlemse brouw-
industrie valt de verminderende opbrengst van het brouw- en
schrijf geld sinds 1520 gemakkelijk af te lezen. Van Loenen
meent dat de achteruitgang van de brouwindustrie te wijten is
aan een verlies van afzetgebied: het was een exportprobleem en
niet zozeer een probleem van interne concurrentie Het aantal
brouwers bleef vrij hoog, hoewel het tussen 1526 en 1536 daalde
van 85 tot 55. In de jaren dertig zien we tevens een scherpe
daling van het aantal brouwsels (Van Loenen 1950, Tab.
en IX en p. 118).
Het is dus alleszins te begrijpen dat Haarlem in deze omst g-
heden alle middelen te baat nam om de toevloed van tapperijen
in de directe omgeving van de stad tegen te gaan. Alleen al in de