263 Heemstede, die intrekking van het octrooi van 1528 eisten, re construeren. De advocaten van Haarlem, de mrs. J. Stalpaert en A. van der Goes, stelden in hun „memorien" het economische motief voor op (ARA Brussel, GRM EA 2749 sub e). De stad ging gebukt onder financiële lasten: wegens schulden en verplichte bijdragen in de vorstelijke beden. De „ontduiking" der accijnzen maakte het de stad bijna onmogelijk haar verplichtingen jegens het rijk na te komen - een argument waarvoor de centrale overheid ge voelig moest zijn! Ter toelichting beweerde Haarlem dat er in de buurt van de stad 18 of 19 tapperijen waren - Brünner becijferde het aantal, zoals we zagen, voor 1525 op elf - welke vooral door inwoners van de stad werden gefrequenteerd. Dit gegeven greep Haarlem aan om een argument van openbare orde aan te voeren. De stad wees op verklaringen van twee poor ters, die hadden getuigd dat zij vaak niet naar hun land „buyten den voorhout" durfden te gaan omdat de streek door dronkaards onveilig werd gemaakt. Tenslotte bracht de stad nog twee for mele argumenten te berde. Ten eerste verweet ze eisers dat zij tegen het in januari verleende octrooi in verzet waren gekomen, hoewel zijzelf zich beriepen op een eigen octrooi. Dat laatste zou hen in 1518 met een looptijd van tien jaar zijn verleend, en hen vergunning verlenen om in het omstreden gebied tapperijen te drijven. Haarlem stelde dat zij met het in werking treden van het eigen octrooi best had willen wachten totdat het Heemsteedse privilege in oktober 1528 zou zijn afgelopen.Als tweede for mele argument stelde de stad dat eisers te laat, pas op 8 mei, van de verlening van het octrooi hadden geappelleerd; hun eis zou hen daarom reeds moeten worden ontzegd. Het proces schijnt na 1529 niet meer te zijn voortgezet. Naar de reden kunnen wij slechts raden. Misschien hadden partijen hun belangstelling verloren, kwamen zij tot een modus vivendi of ontbrak hen gewoon het geld voor de kostbare procedure. In ieder geval heeft de Grote Raad geen sententie gewezen. Toch heeft Haarlem haar acties tegen de taveernehouders met stopgezet. Tussen 1535 en 1537 beijverde de stad zich tot over eenstemming te komen met de ambachtsheer van Heemstede. In

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1973 | | pagina 265