Als ik, wat groter, de verzameling
aanschouwde in het Paviljoen,
bekoorde onbewust mij de wondere
sfeer van het verre Oosten
in de stad van
Als ik bij de Watertoren
ravotte in het zandig duin,
kon het zijn dat de stekelige meidoorn
leerde mij acht te geven
dichtbij de stad van
Als ik toen, kleuter nog, een dagje
met moeder trok naar het strand,
vermaakten we ons urenlang tussen
vissersbommen en koetsjes
nabij de stad van
Als ik in de vroege ochtend
de schel hoorde overgaan,
was het meest het garnalenvrouwtje,
ventend met juk en bennen
door de stad van
Als ik sinds de steile Blinkert
en het Visserspad bedwong,
lagen jaren nog daar de schrale
duinaardappelakkertjes
ten west' der stad van
Als ik tijdens de aubade
met school zong voor het Raadhuis,
stond de jeugd aan de voet van Coster
dichtgerijd aangetreden
in de stad van