82
vanuit het stadium van het vermaak bezig is over te gaan in het
stadium van het begrip. Een kind dat bezig is homo sapiens te
worden, kan heel hinderlijk zijn. Men kan het dat niet verwijten.
Het is volgens de H. Schrift gevormd naar het beeld en de ge
lijkenis van zijn Schepper. Zoals de Schepper een alomvattende
wijsheid heeft en een volmaakt doorzicht in Zijn schepping zo
wil Zijn schepsel dat ook hebben. De gebrokenheid in de harmo
nie tussen Schepper en schepsel vinden wij weerspiegeld in de
gebrokenheid en het gebrek aan harmonie in de menselijke
wetenschap.
Immers aan de ingeboren vraag naar het hoe en waarom van de
dingen ontspruit alle wetenschap. Nadat de jonge mens opgehou
den heeft naar de wolken te kijken, gaat hij zien naar de mensen
gemeenschap om zich heen en als hij - conform de bedoeling -
ook ouder geworden in zekere zin altijd kind blijft, dan zal hij
nooit ophouden zich over die mensengemeenschap te verwonde
ren en vragen te stellen. Hij blijft vragen naar het hoe en waar
om. Hij streeft naar het begrip van de dingen, hij wil ze doorzien
en hij komt terecht bij de vraag naar een wordingsproces. Hij
ontdekt, dat als we de dingen zoals ze nu zijn, willen begrijpen,
dat we daarvoor moeten weten hoe ze aldus geworden zijn. Door
deze vraagsteling gedreven heeft de mens zich in de loop van
eeuwen een tak van wetenschap verworven, die wij geschiedenis
noemen. In wezen impliceert geschiedenis dus niet primair een
belangstelling voor het verleden, doch veronderstelt in de eerste
plaats belangstelling voor het heden, verwondering daarover; de
vraag naar het hoe en waarom van het heden wordt gesteld aan
het verleden. Vanuit dit gezichtspunt heeft dus de geschiedfilo-
soof Benedetto Croce schoon gelijk als hij zegt dat alle geschie
denis contemporaine geschiedenis is, al houdt men zich op een
gegeven ogenblik ook bezig met iets uit een heel ver verleden. De
banaliteit, dat de mens niet met alles tegelijk bezig kan zijn, be
hoeven we bij Croce niet te zoeken, maar geeft wel een verklaring
voor het feit, dat in de bijzondere bezigheid van de historicus de
algemene strekking van die bezigheid niet altijd direct opvalt.
We zullen hopen dat hij die algemene strekking zelf ook niet uit
het oog verliest, waardoor een zinvol streven zou ontaarden in