112
uit het Paviljoen. Bij vergelijking met de inventaris van 1810
blijkt het zogenaamde bed van koning Lodewijk Napoleon hier
evenmin thuis te horen. Oude foto's van de „Slaapkamer van
Lodewijk Napoleon", tonen een bed versierd met twee verguld
bronzen gehelmde kopjes, terwijl volgens de inventaris op het bed
in de slaapkamer van de koning „Sphinx bronzés et dorés
verguld bronzen sfinxen zaten.
In 1942 werden de „Historische vertrekken" in het Paviljoen
gesloten voor het publiek. Hun inhoud ging over naar het Rijks
museum in Amsterdam, waar het bed van koning Lodewijk Napo
leon, grotendeels de creatie van C. J. Gonnet, nog altijd te zien is.
Ook de schoorsteenmantel van Piranesi, die zich in de Napoleons
kamer bevond, kwam na enige omzwervingen tenslotte terecht in
het Rijksmuseum.
Tot 1926 was het Paviljoen verhuurd aan de Maatschappij ter
bevordering van Nijverheid en Handel, die de zalen op de bel-éta-
ge gebruikte als museum, en in het voormalige, verbouwde koets
huis met stallen haar in 1881 opgerichte School voor Bouwkunde,
Versierende Kunsten en Kunstambachten, had ondergebracht. Dat
het huis er toen somber bijstond, bewijst een stukje in het Alge
meen Handelsblad van 25 oktober 1926: „Wat de Haarlemmers
waarschijnlijk het meest interesseert is, of er nu eindelijk iets
gebeuren gaat met dat leegstaande, verwaarloosde huis aan de
Paviljoenslaan, waarvoor de Staat een onbegrijpelijk hooge huur
betaalt en dat langzamerhand zóó achter het onkruid verborgen
raakt dat het binnenkort alleen nog maar op de begrooting zal zijn
terug te vinden".
Er stond wel degelijk iets te gebeuren met het Paviljoen. Het
Provinciaal bestuur van Noord-Holland, dat sinds 1814 tamelijk
benard was gehuisvest in de Jansstraat te Haarlem, had in 1924
het oog laten vallen op het Paviljoen. Een motie uit 1925, inge
diend door de heer A. B. Kleerekoper, bewijst wel dat lang niet
alle leden van Provinciale Staten even gelukkig waren met deze
keuze: „Ik persoonlijk vind het een buitengewoon lelijk gebouw,
een welsprekend getuigenis uit den tijd, toen wij niet bouwden als
voorbeeld voor andere volken, zooals wij dat thans gelukkig wél
doen".