gestalte mogen hebben zich aan het moeijelijk schoolambt zien
wijden. „Van deze jonge menschen," zeide de Directeur, „kan
men wat verwachten, vooral in een land, waar men zich aan het
schoolwezen zoo veel laat gelegen liggen, en waar de maatschap
pij: Tot Nut van 't Algemeen, door J. Nieuwenhuyzen gesticht,
zoo voortreffelijk voor gewerkt heeft." Hierop namen wij afscheid
van den Directeur, en ik tevens van mijnen vriend, die morgen
regtstreeks naar Amsterdam vertrekt.
Ik maak mij gereed, om Haarlem, dat mij zoo dierbaar geworden
is, te verlaten; doch ik moet u nog het een en ander mededeelen,
omtrent mijne ontvangst bij onderscheidene burgers van de stad.
Bij de geestelijken van onderscheidene belijdenis werd ik met
hartelijkheid en voorkomende goedheid ontvangen; 't geen mij des
te aangenamer was, omdat ik kort te voren bij iemand van mijnen
stand eene norschheid had aangetroffen, zoo als mij dat in mijn
gansche leven nog niet was voorgekomen. Daar ik het land en het
volk schilder, zoo als het werkelijk is, verzwijg ik ook de gebreken
niet, die ik hier en daar ontmoette; doch ik merk er dit slechts bij
op, dat, even min als ééne zwaluw de lente uitmaakt, enkele onge-
manierden eene natie karakteriseren. Zij zijn echter oorzaak, dat
oppervlakkige reizigers, wanneer zij zulke menschen toevallig
ontmoeten, daar een geheel volk naar beoordeelen, en een land
voor ongezellig uitkrijten, waar ik, in elk tijdperk mijns levens, de
beleefdste behandeling van alle standen ondervonden heb. Onder
andere voorbeelden, gevoel ik mij gedrongen er een bij te bren
gen, en u, mijn vriend, te vragen, of men bij ons Duitschers het
beter zou aantreffen.
Op het punt staande, om Haarlem te verlaten, wilde ik nog eerst
een bezoek afleggen bij iemand, wiens vrouw, die tot eene der
voornaamste familiën behoorde, mij geheel onbekend was. In het
woonvertrek, waar ik werd binnen geleid, werd ik zeer vriendelijk
ontvangen en terstond ter maaltijd genoodigd. Daar ik de uitnoodi-
ging van de hand wees, omdat ik in den namiddag wilde vertrek
ken, stelde men mij voor, den maaltijd heden te vervroegen. Zoo
veel goedheid voor mij mogt ik niet versmaden. Ik deed nog een
paar boodschappen en begaf mij op den bestemden tijd naar mijne
gastvrienden, en werd verrast door een heerlijk diné, waarbij mij,
247