den. Dat is nodig om te kunnen bepalen in hoeverre veranderin
gen aan de onderscheidene panden toelaatbaar zijn.
De zaken zijn in de wereld ongelijk verdeeld. De een heeft meer
dan de ander en de een krijgt meer aandacht dan de ander. Ook
dit overzicht is daarvan een voorbeeld. Sommige lezers hebben
misschien met veel geduld het geschrevene gevolgd in de verwach
ting eindelijk iets te vernemen over het monument, dat om een
bepaalde reden voor hen van bijzonder gewicht is. De schrijver
heeft gemeend te moeten volstaan met een beschrijving van enige
belangrijke restauraties waarvan ruimschoots gegevens voorhan
den waren. De lijst van wat gereed kwam, wat nog in uitvoering
was en waaraan begonnen werd, is gelukkig veel groter. Genoemd
kunnen worden: Bakenessergracht 87, Breestraat 19, het Brui-
ningshofje aan de Botermarkt, Damstraat 19 t/m 23. Goudsmids
pleintje 2, het Proveniershof aan de Grote Houtstraat, Jacobijne-
straat 15-17Jansstraat 47 en 59, Kenaupark 25 en 27, Klein
Heiligland 1, 25, 27, 39 en 46, Koningstraat 42, Korte Dijk 1,
Kerkstraat 12-14, Kleine Houtstraat 128, Lange Lakenstraat 16,
Nieuwe Gracht 52 en 70, Parklaan 93, Ridderstraat 13-15,
Spaarne 90, Spaarnwouderstraat 78, Ursulastraat 4-6, Westkolk
22 en 28. Moeizame procedures waren nodig om tot het herstel
van al deze huizen te komen. De betrokkenen die dat hebben
aangedurfd verdienen grote waardering. Op enkele van deze ge
vallen zal in het volgende jaarboek nader worden ingegaan.
Twintig jaren vormen geen periode om feestelijk te gedenken. Er
verdrongen zich op 1 november 1976 dan ook geen bezoekers met
bloemen voor de deur van het gemeentelijk monumentenbureau.
Sinds 1958 heeft „Haarlem Monumentenzorg" een eigen plaats in
het stedelijke apparaat, hetgeen als een voorrecht kan worden
beschouwd. De ambtelijke inzet van het afdelingshoofd werd in
gaande 1 mei 1976 verruimd, doordat hij zijn secretarisfunctie
van de schoonheidscommissie mocht overdragen aan mr. P. Ro
bert. Wegens de steeds hoger wordende kosten zal het monumen
tenbeleid veel meer gericht moeten zijn op instandhouding dan op
werkelijke restauratie.
356