indruk van stad en omgeving zeer bekoorlijk. In de onmiddellijke
nabijheid gelegen van het eeuwen-heugend bosch, den Hout
met de statige Spanjaards-laan, omringd door een warande van
lusthoven, beemden en wandeldreven, die slechts eindigden
waar de glooiende duinen de zee tegenhielden, was het mij alsol
die bruinroode stad met haar oude hooge kerk regelrecht uit een
bloemen-perk oprees. Trouwens zóó had Jacob van Ruisdael
twee eeuwen geleden, Haarlem als in vogelvlucht van de hoog
ten bij Overveen over weilanden en bleekerijen gezien. Er lag
daarbij nog zoo iets vredigs over haar marktplein, haar grachten
en haar straten. Door kleine spionnen gluurden naar buiten
zoete gezichten, die zelve niet opgemerkt wilden worden. Alles
scheen er rustig en in evenwicht. Ik betrok kamers op het Spaar-
ne boven een apotheker. Des ochtends was ik op mijn post in het
gouvernements-huis.
De bureaux van het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland, in
de stille Jansstraat, zijn altijd een aardig doorgangshuis ge
weest voor jongelieden, die, zoo even aan het vrije universiteits
leven ontvlogen, zich aan den band en het gareel van den
ambtenaars-stand wel wilden onderwerpen, omdat zij werken
moesten en werken wilden. Zij bleven er niet altijd lang, maar
vonden er gelegenheid zich in het administratief recht te oefe
nen, zagen hoe een gewest bestuurd werd, deden hun bestom
een blik te krijgen op een gemeente-verordening of polder-re
glement, en leerden de handigheid om met weinig gegevens een
dragelijk ambtelijk rapport of memorie op te maken. De toenma
lige griffier der Staten van Noord-Holland, die aan het hoofd der
bureaux stond, de in geheel het land reeds vermaarde Mr. G. de
Vries Azn., de leerling bij uitnemendheid van Thorbecke, ont
wikkelde die gedrags-lijn, om jonge gestudeerde lieden liefst
niet al te lang bij zich te houden, bijna tot een stelsel. Hij achtte
het geen nadeel voor de provincie, dat jonge, min of meer
begaafde ambtenaren slechts een betrekkelijk korten tijd onder
zijn commando bleven. In dien korten tijd werkten zij steeds met
zeker ,,feu sacré", begeerig, om, wat ook later met hen ge
beurde, een goeden naam te Haarlem achter te laten. De heer
de Vries had daarbij de gelegenheid zulk een opvatting toe te
passen. Hij had aan de griffie een afdeeling gevonden, waar
mede zijn scherp en orde-lievend hoofd niet dadelijk raad wist,
doch dat hij voor zijn doel gebruikte. Het was de afdeeling der
statistiek. Een Koninklijk Besluit van 5 November 1858 toch had
- krachtens art. 162 der provinciale wet - in de verschillende
provinciën de oprichting van bureaux voor statistiek geregeld,
en wel op deze wijze, dat aan elke provinciale griffie eene
afdeeling tot zulk een statistisch bureau zou worden ingericht,
en dat aan het hoofd daarvan een in de statistiek ervaren man