zag, dat zulk een werk mij lang niet ongemakkelijk van de hand
ging. De heer de Vries prees zelf mijn handigheid voor het
practische, meende dat het mij kenmerkte. Toch was ik bij wijlen
onbevredigd. Dit was nog eigenlijk niet het doen, dat ik had mij
voorgesteld. Het werken op die wijze werd, vooral wat den
arbeid aan de provinciale administratie betrof, een dagelijksche
routine, niets meer: en ik wenschte juist dat meer. ,,Plus est en
moi" riep ik mij-zelven toe. Daarbij kwam dat-wat het verplichte
bureau-werk aanging - de hoofdambtenaar aan de Griffie,
wiens vrij interessant werk (bearbeiding der gemeente-veror
deningen en polder-reglementen) door mij, tijdens zijn zeer
langdurig verlof, was vervuld, terug was gekomen, zelf zijn taak
weder opnam, en mij uitsluitend tot het galeiën-werk der statis
tiek wilde verwijzen. Ik zag dus uit, of ik misschien iets anders
kon bekomen. Juist kwam in Amsterdam open de betrekking
van secretaris der Kamer van Koophandel. In 't begin van Sep
tember 1861 - ik had nu een groot jaar in Haarlem gewoond -
dong ik daarnaar, en had 't geluk die betrekking te verwerven. Ik
deed dus mijn hoffelijke afscheids-buiging voor de machtheb
bers der Provinciale Griffie van Noord-Holland - verzekerde den
heer Mr. G. de Vries, dat ik hem nooit zou vergeten, wat ook
nimmer 't geval is geweest-en keerde terug naar Amsterdam.
(1) In 1907 verscheen bij P.N. van Kampen en Zoon te Amsterdam
Herinneringen uit de eerste veertig levensjaren van Mr. H.P.G.
Quack, „niet in den handel", 281 blz. Een tweede uitgave, tezamen
met het vervolg over de jaren 1877-1913, verscheen in 1913 bij
dezelfde uitgever onder de titel Herinneringen uit de levensjaren
van Mr. H.P.G. Quack, 1834-1913, 540 blz. In 1915 verscheen de
laatste uitgave, waarnaar onlangs deSUN-reprintHer/nner/ngen uit
de levensjaren van Mr. H.P.G. Quack 1834-1914, met een inlei
ding van Jan Rogier, werd gemaakt.
(2) J. Barents, H.P.G. Quack, zijn leven en werk, Assen 1959.
(3) E.H. Krelage deelt in zijn De Haarlemsche Debating Society
(1853-1899), Haarlem 1935, mee dat Quack van september 1860
tot september 1861 lid was. In januari 1861 verdedigde Quack een
stelling waarover hij elders in zijn Herinneringen verklaart dat deze
werd verworpen, na grote ontstemming van de liberale „toonge
vers" der debating club Krelage en Kruseman. Krelage toont echter
in bovengenoemd boekje aan dat Quack's streven naar een be
paald effect hem de geschiedkundige nauwkeurigheid heeft doen
venwaarlozen, want de stelling werd volgens de notulen niet verwor
pen, doch aangenomen!
153