veelvuldige en minnelijke aanmaningen. Daarom moest het
voorschreven kapitaal, inclusief de rente vanaf 1 oktober 1738,
binnen veertien dagen aan een van hen beiden worden geresti
tueerd27). Waarschijnlijk hebben de schuldenaars direct ge
hoor aan dit verzoek gegeven want verdere aanmaningen ble
ven achterwege.
Barend Loman, waarvan zoëven sprake was, was meester
broodbakker in de Smedestraat waar hij in 1729 de neringrijke
broodbakkerij ,,De Wiite Voet'' had gekocht28). Dus een be
kende in de directe nabijheid van de herberg ,,Het Vergulde
Vlies".
Al eerder (1 november 1737) had Cajanus 9000 gulden tegen
4% per jaar geleend aan Anthony van Eek, koopman te Amster
dam30). Ook hij moest gemaand worden om af te lossen. Dat
lukte maar tot een bedrag van 5000 gulden. Uit de boedelin
ventaris blijkt dat het overige geld niet meer te vorderen was,
want Van Eek was failliet verklaard. Een jaar later had Cajanus
nog een bedrag van 3000 gulden tegen 7% per jaar op lijfrente
uitgezet. Dit bedrag werd geleend door Willem Pelgrom te Am
sterdam. Het contract tussen hen werd gepasseerd op 25 en 27
oktober 1738 voor notaris Casparus Noppen te Haarlem, waar
Cajanus toen verbleef29). Als onderpand worden twee huizen in
de Spaarnwouderstraat en Ottersteeg genoemd. Willem Pel
grom voldeed keurig aan zijn verplichtingen. Toen Cajanus
overleed was er slechts rente vanaf 1 januari 1749 tegoed.
In 1745 kwam Cajanus voorgoed naar Haarlem. Op 20 septem
ber werd hij in het Proveniershuis ingeschreven31). In dit huis
waar tegenwoordig het huisvestingsbureau is gevestigd, kon
men zich voor een bedrag ineens inkopen, zodat men van
verzorging en huisvesting verzekerd was. Hij werd op de ge
wone conditie aangenomen; zijn bed zou worden opgemaakt en
zijn kamer worden schoon gehouden. Hij deed een eerste aan
betaling van 200 gulden en op 25 oktober betaalde hij de reste
rende 2600 gulden. Het register van aannemingen der Prove
niers vermeldt dat hij circa vierenveertig jaar oud was, woonach
tig te Amsterdam en van Augsburgse confessie oftewel lu-
thersgezind. Op 18 oktober 1745 betrok hij huisje nummer D,
een maand later verhuisde hij naar nummer 8.
Marchant vertelt dat hij nu dagelijks „openbaarlyk" over straat
wandelde zodat iedereen hem kon zien. Wanneer men hem,
enige huizen verder, tussen de mensen zag lopen, leek het net
alsof hij op een paard zat, zo hoog troonde hij boven iedereen
uit. Zijn gang was zeer moeilijk. Hij droeg meestal een rood of