Vooral het RozenprieeI voelde zich bedreigd. Er lag een groot stuk Au-
braak: de bulldozers waren er al aan het werk.
De bestemmingsplannen voor het Rozenprieel en de Amsterdamse
Buurt kwamen uiteindelijk in 1973 in de gemeenteraad. Toen was de
strijd in principe gestreden. Het stratenplan bleef vrijwel ongewijzigd,
wat aan de huizen nog waardevol was bleef gehandhaafd en zou
vernieuwd worden; wat onherstelbaar was zou worden afgebroken en
vervangen door nieuwbouw. Er kwamen projectgroepen in de buurt,
waarin zowel gemeenteambtenaren als wijkbewoners zitting hadden.
Die moesten het „vernieuwingsplan" verder uitvoeren.
Opnieuw: In de Amsterdamse Buurt gebeurde dat vrijwel geruisloos
voor de buitenwereld, al bleek uit de notulen van de projectgroep wel
degelijk dat er heel wat meningsverschillen uit de weg moesten wor
den geruimd. De problemen waren er wat minder dan aan de overzijde
van het Spaarne. In de complexen van woningbouwverenigingen was
de technische vernieuwing betrekkelijk gemakkelijk. Er kon in grote mate
worden gewerkt met elementen die in serie konden worden vervaar
digd. De nieuwbouw in de driehoek Amsterdamstraat-Herensingel
werd door een woningbouwvereniging uitgevoerd. Pas in 1978 kwa
men er ernstige conflicten, toen er veel oppositie ontstond bij de
vernieuwing van een complex op en om het Drilsmaplein. Een groot
deel van de bewoners ging niet akkoord met de vernieuwingsplannen
van de woningbouwvereniging Spaarne. Het was een conflict dat tot in
1979 voortduurde.
Veel moeilijker lagen de problemen in het Rozenprieel. De gemeente
bouwde 200 nieuwbouwwoningen op de lege vlakte, waar het Voor-
tingplantsoen het nieuwe hart ging vormen. Maar de vernieuwing van
de oude woningen kwam nauwelijks van de grond. Dat lag vooral aan
het ontbreken van woningbouwverenigingen, het grote aantal uiteen
lopende woningen en ook aan de slechte kwaliteit van de meeste
woningen. Er lag al jaren een experimenteel plan om 55 woningen, in
gemeentelijk bezit, verspreid door de buurt, op te knappen.
Een werkgroep, waarin de Dienst Bouw- en Woningtoezicht de be
langrijkste technische inbreng had, berekende wat het zou gaan kos
ten als deze 55 woningen óf een beperkte opknapbeurt kregen (zodat
ze nog tien jaar bewoonbaar waren) óf een meer uitgebreide (25 jaar
bewoonbaar) óf een zeer uitgebreide vernieuwing zouden ondergaan.
De uitkomst was in zoverre verrassend, dat de drie manieren van
aanpak slechts betrekkelijk weinig in prijs zouden verschillen. De
slotsom was: a/s je eenmaal begint kost het niet extra veel méér om
drastisch te gaan vernieuwen.
Het rijk had er veel moeite mee. De opknapbeurt zou zo'n 85.000
gulden per woning gaan kosten. Kan je dan niet beter toch slopen en
geheel nieuw bouwen? Dan heb je een modern huis voor 20.000
gulden meer.
Verzakking
Casteleynstraat Het leek erop of eind 1978 de zaak toch beklonken kon worden met
264