respectievelijk zevenenvijftig en vierenveertig jaar oud, beiden
van de Augsburgse Confessie en afkomstig uit Amsterdam. Het
zal wel geen toeval zijn geweest dat zij precies twee weken na
de intrede van Cajanus in Haarlem kwamen wonen. Ze kochten
zich in voor 4800 gulden en betrokken er huisje 24 aan de
noordzijde. In 1748 overleed de vrouw en zes jaar later her
trouwde Sweris met Catharina Buttinga, een zesendertigjarige
Provenierster38).
Ten tweede schonk Cajanus aan Nathanaël Schmit uit Amster
dam ter beloning en voldoening van zijn diensten die hij Cajanus
tot aan zijn dood toe bewezen zal hebben, een bedrag van 300
gulden ineens. Waar die bewezen diensten uit bestaan hebben,
is niet duidelijk. We weten wel dat Nathanaël Schmit achter de
herbergBlauw Jan" woonde, aan de Groene Burgwal.
Barend Loman, executeur uit het eerste testament, kreeg als
aandenken zijn zilveren zakhorloge. En aan Pieter van Loon,
zijn goede vriend, mede tot een gedachtenis een bedrag van 40
gulden. Pieter van Loon woonde samen met zijn vrouw Eva
Beygel al vanaf 1737 in het Proveniershuis, waar de vriend
schap moet zijn ontstaan39). Barend Loman en Pieter van Loon
werden beiden aangesteld tot executeurs van dit testament. Alle
overige goederen, gelden, actiën, kredieten en gerechtigheden
werden geërfd door zijn broers en zusters, hoofd voor hoofd, en
voor gelijke porties. Tevens verzocht hij om een „eerlijke begra-
venis en wel bijsonderlijk om zijne ongewoone Lighaams-
groote". Hij moest begraven worden met de lijkkoets in de Grote
Kerk te Haarlem en aan de dragers moest men ieder een zilve
ren ducaton draaggeld geven en een gulden fooi.
De getuigen waren dit keer Gerret Meyer en Johannes Ovink.
Het derde en laatste testament dateert van 16 februari 1748 en
werd opgemaakt voor notaris Willem Baart, 's avonds om zeven
uur40). Dit keer worden heel wat minder mensen door Cajanus
bedacht. Alleen Roelof Sweris krijgt een bedrag van 500 gulden
in de vorm van een obligatie „tegen het volle kapitaal te reke
nen," die bij zijn dood in de inboedel gevonden zal worden,
eventueel vermeerderd met een door de testateur vastgesteld
bedrag. Notaris Willem Baart meldt op 5 maart 1749 achter in de
inventaris van de inboedel dat hij in het sterfhuis daar niets van
gevonden heeft. Wel een eigenhandige aantekening van Caja
nus in een boekje met een rode karmozijnen omslag. De tekst
daarvan luidde: „In het Jaar 1748 heb ik gegeeven aan Roelof
Sweris een Somma van Vijf Hondert Guldens, die hem op mijn
overlijden moeten werden aangereken(d) voor en tot voldoening
van het Legaat hem bij mijn Testament op den 6 februarij 1748
27