voor den Not. Willem Baart en Getuijgen gepasseert. /Was getekend: /Daniel Cajanus." De enige en algehele erfgenamen blijven zijn broers en zusters. Ditmaal worden ze allen bij naam genoemd: Johannes, An dreas, Jeremias, Maria, Agneta, Jöran en Gustavus Cajanus. De executeurs van het testament, beredderaars van zijn boedel en verzorgers van zijn begrafenis zijn Jan Staats41) en Pieter Schaagen Clementsz42), beiden woonachtig in het Proveniers huis, afkomstig van Amsterdam en luthersgezind. Inzake zijn begrafenis werd hetzelfde vastgesteld als in het vorige testa ment. Als getuigen waren aanwezig Floris Koopman en Fran- gois Verhamme. Aan ieder testament ging de mededeling vooraf dat er niet meer dan 8000 gulden werd gelegateerd. Toen de inventaris van zijn boedel werd opgemaakt, was deze na aftrek van de schulden nog geen 2000 gulden waard. Dit betekent tevens het einde van de vele fabels rond Cajanus, dat hij als een rijk man gestorven zou zijn. Gjörvell beweert dat Cajanus grote sommen gelds legateerde aan liefdadige instel lingen: 12.000 gulden voor de lutherse wezen te Haarlem, 6000 gulden voor de Hervormde Franse vluchtelingen en 1500 gul den voor de Doopsgezinde Gemeente. Uiteraard zal Cajanus flink aan zijn lichaamslengte verdiend hebben maar deze be dragen komen ons na het voorgaande onwaarschijnlijk over. Pieter Langendijk, die vlak na de dood van Cajanus zijn intrek nam in het Proveniershuis, vertelt in zijn nooit gepubliceerde en onvoltooide geschiedschrijving van Haarlem dat Cajanus een „maatelijke somme gelds" had verzameld en „niet bequaam om dezelve te bewaaren", door verschillende bedriegers werd opgelicht. Deze lezing is waarschijnlijk dichter bij de waarheid. Langendijk veronderstelt dat dit de reden is geweest voor Caja nus, die voor armoede begon te vrezen, om zich in het Prove niershuis in te kopen43). Op 25 maart 1748 verhuisde Cajanus naar huisje nummer 25, zodat hij buurman werd van Roelof Sweris, die al vanaf 1745 op nummer 24 woonde. Dezelfde dag wordt overeengekomen dat Cajanus voortaan de maaltijden op zijn kamer krijgt geserveerd. Hiervoor moest hij binnen negen maanden 300 gulden betalen. Dit kan er op wijzen dat zijn gezondheid hem in de steek begon te laten. Maar vijf maanden later werd op verzoek van Cajanus de 300 gulden geretourneerd omdat hij weer op de zaal wilde eten. Mogen we hieruit concluderen dat Cajanus weer aan de 28

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1978 | | pagina 30