Toen Daniel Cajanus uit het Haarlemse straatbeeld was ver
dwenen, leefde hij stellig voort in de gedachtenis van allen die
hem gezien hadden. Er werden ook twee pamfletten uitgegeven
die de herinnering aan deze reus levend moesten houden45). De
eerste was te Haarlem gedrukt bij de erfgenamen van Izaak van
Hulkenroy in de Lange Begijnestraat, in de Konings Hulk. Het
gedicht was getiteld: „Ter Gedagtenisse Van den alom Be-
ruchten en bekenden Heer Daniel Cajanus, Overleden den 27
February 1749 Binnen Haarlem", (zie p. 32).
De lofzang wordt besloten met een grafschrift:
„Staa Wandelaar staa stil, hier onder
Legt 'sWerelts aller grootste Wonder;
En Lompe plompe lange Vend,
Van negen Voet of daar omtrent;
Liet hem in veele Koninkrijken,
Voor geld aan duyzende bekyken,
Vergaarde dus een groote Schat;
Quam hieren stierf in Spaarens Stad."
Van dezelfde inhoud is het tweede gedicht met een grafschrift of
samenspraak tussen Weetgraag en Onderrichter „over den
beruchten en grooten Heer Daniel Cajanus, dewelke aan de
meeste Hoven te zien is geweest; Overleden in 't vergroote
Proveniershuys binnen Haarlem den 27 February 1749. Het
was ook te Haarlem gedrukt, bij M. van Hulkenroy aan de Markt.
Weetgraag:
Vergun dat ik de vryheid neem
Om u te vraagen wie hier onder
Begraven legt?
Onderrichter:
Dat groote wonder!
CAJANUS
Weetgraag:
Hoe? die Polifeem,
Wiens lengte zo de Krant afmaalde
Agt voeten en vier duimen haalde:
Die 't al in grooten overwon:
Ruim negen voeten vaamen kon;
En 't geen elk tot verwondring strekte,
Een Kroon, ruim elf voet, hoog berekte,
Wiens schoen, of wel der zeiver leest
Ruim veertien duim is lang geweest?
33