opzichter over de bakkerij, een als commissaris voor bui
tengewone bedelingen en drie als Aalmoezeniers in elk der
drie wijken. Het presidentschap rouleerde iedere twee
maanden tussen de regenten, met uitzondering van de
thesaurier. Naast hun hoofdtaak assisteerde ieder van de
regenten een van zijn collega's bij diens werkzaamheden,
zodat men elkaar zonodig kon vervangen.
Deze regenten, die benoemd werden door burgemeesters
uit een voordracht van drie, bleven voortaan voor onbe
paalde tijd in functie met een minimum van vier jaar. In het
verleden was de vrij korte ambtstermijn van drie jaar er
debet aan geweest dat men nauwelijks de kans kreeg zich
behoorlijk in te werken, wat een verantwoord financieel
beheer bemoeilijkte. De regenten moesten lieden zijn van
middelbare leeftijd, van goede naam en beschikkend over
voldoende eigen middelen, om niemand naar de ogen te
hoeven zien, zonder dat zij werkzaam mochten zijn in func
ties of beroepen die het risico in zich droegen dat zij bij
bepaalde beslissingen of transacties belanghebbenden
zouden zijn. Uitgesloten waren daarom: leden van het
stadsbestuur, predikanten of diakenen, belastingfunctiona
rissen, ambtenaren van het stadhuis, bakkers of commenij-
houders.
Waar anders voor vele functies in die tijd het lidmaatschap
van de officiële kerk een vereiste was, is het opmerkelijk,
dat dit niet gold voor de Regenten van de Schaele. Men wilde
juist een college dat bestond uit mensen van verschillende
gezindheid, zelfs mocht er een katholiek bij zijn.
Naast deze regenten voerden vijf regentessen of buiten
moeders de huishoudelijke leiding van het Aalmoezeniers-
armen- en werkhuis. Het personeel werd aangeduid met
de verzamelnaam van suppoosten, van wie de binnenvader
en binnenmoeder, steeds een echtpaar, de schoolmeester
en de kindermoeder de belangrijkste waren.
Nu er minder Aalmoezeniers beschikbaar waren voor het
toezicht op de huiszittende armen, werden zij daarin in
iedere wijk bijgestaan door een personeelslid van het ar
menhuis. Voor dit doel werd het personeel uitgebreid met
een zogenaamde provoost. Bij huisbezoeken werd van hen
verwacht dat zij het huis van de armen zouden „doorsnuf
felen" (sic) op zoek naar verboden waren zoals sterke
drank, tabak, snoepgoed of speeltuig. Deze artikelen waren
ook in het armenhuis streng verboden. Alleen in uitzonde
ringsgevallen, bijvoorbeeld bij ziekte, mocht een extraatje
worden gegeven. Er was zelfs bepaald, dat op bedelings-
dagen in de buurt van het huis geen snoepgoed of speeltuig
mocht zijn uitgestald om de armen voor de verleiding te
77