trap, dien men nog kan beklimmen, is al wat er van
overbleef.
Heemstede is eerst onlangs door een Haarlemmer nota
ris gesloopt. Voor eenige jaren behoorde het nog aan de
familie v. Wijckerslooth, en een paar eeuwen vroeger
aan den raadpensionnaris Adriaan Paauw.
Duinendaal kan zich in grootte en uitgestrektheid bij al
de opgenoemde plaatsen niet meten. Het is slechts een
gewone buitenplaats, anders niets; maar zij heeft een
punt, hoedanig geene andere kan aanwijzen, en dat al
wat men in Holland een schoon uitzigt kan noemen, in
schoonheid overtreft. Toevallig verheft zich binnen ha
ren omtrek een der hoogste landwaarts inliggende dui
nen, juist op eene plek, die het gunstigst voor een verras
send uitzigt gelegen is. Hoe gering deze hoogte ook zij,
beklimt men haar echter niet zonder moeite, dewijl men
door het diepe, gulle, fijne zand moet waden, waarin
men bij eiken tred weder bijna een halven tred terug
glijdt. Zoodra men dezen Nederlandschen Rigi beklom
men heeft, verheugt men zich in een der eigenaardigste
en zeldzaamste tooneelen, die het oog ooit aanschou
wen kan. De eerste voorgrond naar het Oosten wordt
gevormd door eene boschachtig begroeide duinkrom
ming, die zich langs een hier gansch onverwacht grazig
dal uitstrekt, waar runderen en paarden weiden. Naar de
andere zijden ziet men den bevalligen aanleg van Dui
nendaal en naburige plaatsen. Op den tweeden grond
ziet men de stad Haarlem met hare environs en bleeke-
rijen, en den loop van het daarheen kronkelend Spaarn,
door zijn bevallige buitenverblijven omzoomd. Meer in
de verte onderscheidt men de Westerkerk en eenige
andere torenspitsen van Amsterdam.
Wat echter het verhevenste en het meest verrassende is
van dit in zijn soort eenig uitzigt, dat zijn de vier groote
watermassa's, die men elke in 't bijzonder in tamelijke
nabijheid van dit eene punt af overziet; ter regter zijde
namelijk het grootste gedeelte van het Haarlemmer
meer; links het IJ met de kusten van Noord-Holland; iets
verder op de Zuiderzee, waarin het IJ uitstroomt, en
eindelijk nog, als men zich naar het Westen keert, de
groote Noordzee, welker schuimende golven men hier
hoort bruischen. Dit laatste gezigt is huiveringwekkend,
aangezien men hier over eene drie kwartier breede
strook van naakte duinen op het gebied van Neptunus
staart. In duidendvoudige op elkander geworpen lagen
liggen deze groote molshoopen in lange rijen, van de
monden der Maas tot aan den Helder, naakt en van alle
99