hadden verloren, zoals in de napoleontische tijd was gebleken, tot een villapark in te richten (1). Voorlopig bleef het bij plannen, vooral bedoeld om de belasting- vlucht te stuiten. Het financiële risico voor de gemeenten i.v.m. de grondwerken werd te groot geacht; geen Haar lemmer kon zich hier een woning veroorloven. In de Nieuwstad kwam in de loop der jaren nog nieuwbouw tot stand volgens de rooilijnen van het 17e-eeuwse plan. De grote huizen in de binnenstad werden, na opsplitsing in meer woningen, verhuurd aan een groeiende stroom van 'minvermogenden', die elders in de stad nog slechtere krotten hadden verlaten. Onder hen bevonden zich ook de vele plattelanders die in de stad werk zochten. Enige werkgelegenheid werd geboden in de textielin dustrie, die na 1830 met rijkssubsidie opnieuw werd op gezet. Daartoe werden Vlaamse fabrikanten aangetrok ken, die even buiten de stad hun werkplaatsen hadden. De geringe groei van deze bedrijven kon in de jaren 1850 en '60 niet worden voortgezet. De textielnijverheid bleek niet structureel te zijn aangeslagen, als gevolg van een aanhoudende economische depressie, terwijl de onge schoolde arbeider te zeer verpauperd bleek om het vak te leren. In de jaren '50 verviel de overheidssteun, waar na de Haarlemse nijverheid de concurrentie van de En gelse, maar ook van de Twentse industrie niet meer kon beantwoorden. De toestand van vóór 1830 keerde terug. Voor de werk gelegenheid verslechterde de toestand: in 1851 leefde 29,2%, in 1859 maar liefst 50,7% van de bevolking van de bedeling. Van een op gang komende industrialisatie was voorlopig allerminst sprake (2). Met de totstandkoming van de Gemeentewet (1851) werd de stad ontheven van de plicht tot onderhoud van de verdedigingswerken. Hierop greep de gemeente de kans om de oude villapark-plannen uit te voeren. De tijd werd rijp geacht voor de aanleg van enkele aantrekkelij ke woongebieden. In deze jaren werd uitsluitend ge bouwd in opdracht van een groeiend aantal welgestelde industriëlen. Niet zelden betrof het de eerste Amster damse forensen, die van de sinds 1839 in dienst geno men, goede spoorverbinding gebruik maakten. Het ge meentebeleid inzake de bouwnijverheid kenmerkte zich in deze jaren door een grote terughoudendheid. De overheid wenste slechts een bemiddelende rol te spelen. Zij ging pas over tot de vaststelling van een detailplan van niet meer dan de rooilijnen, wanneer daartoe van particuliere zijde een verzoek was ingediend. Zo werd 11

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1981 | | pagina 13