Kenmerkend voor de stadsuitbreiding in de vorige eeuw
was de terughoudendheid van de overheid. Alom werd in
politieke beleidskringen, confessioneel, conservatief of
liberaal, de theorie van 'staatsonthouding' aangehan
gen, gericht op een vrije ontwikkeling van de bouwnij
verheid volgens het marktmechanisme. Zo behandelde
aanvankelijk de gemeentelijke overheid het toezicht op
de woningbouw en de (slechte) woonomstandigheden
als een zaak van de Bouwpolitie; zij greep pas in als
gevaar dreigde voor een epidemische ziekte. Huisves
ting en stadsuitbreiding werden overgelaten aan de ge
roemde werking der maatschappelijke krachten. Na
1855 kon de gemeente een eigenaar althans de nodige
herstelwerkzaamheden laten verrichten wanneer 'de
staat van eenig gebouw door bouwvalligheid, door aan
gebrachte verandering of uit andere hoofde voor de
openbare veiligheid gevaarlijk blijkt te zijn' (4). In 1878
werd aan deze zeer beperkte hygiënische maatregel o.a.
een verordening toegevoegd die het minimum vloerop
pervlak van een éénkamerwoning op 25m2 verplicht
stelde. In 1886 werd de Algemene Politieverordening in
zijn geheel herzien en uitgebreid met eisen aan de wo
ning en nu ook aan de openbare weg waaraan men
wenste te bouwen. Omdat de gemeente volstrekt afhan
kelijk was van de ondernemerslust van haar inwo
ners, die op hun beurt vooral gevoelig waren voor het
winstpercentage dat behaald kon worden, werd door de
inspectie veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijk
heid tot vrijstelling van de bouw- en woontechnische
eisen.
Overigens zullen de besproken villaparken en hun be
bouwing gezien hun prijsklasse geen problemen heb
ben opgeleverd.
De oudste woonparken werden ontworpen door Haar
lemse tuinarchitecten als Zocher en Springer, als op
zichzelf staande woongebieden. Hun charme ontlenen
ze vooral aan de monumentale architectuur van de wo
ningen, meest in weldadig groen gevat.
In schril contrast hiermee zijn de verschillende arbei
derswijken, die na de langdurige stagnatie in de Haar
lemse industriële ontwikkeling vooral in de directe nabij
heid van de fabrieken werden gebouwd. Nog in 1868
kwam de gemeente tot de conclusie dat er in Haarlem
geen behoefte bleek te bestaan aan arbeiderswoning
bouw. De gemeente had namelijk voor dit doel het Glas-
blazersveld laten omploegen. De verkoop bleef echter
uit, waarna men van verdere activiteiten afzag, omdat