De gemeente kreeg een initiërende rol in de volkshuis vesting en stedebouw. De Woningwet betekende de or ganisatie van de volkswoningbouw en zette gemeentelij ke bevoegdheden om in wettelijke plichten (8). Terwijl de activiteiten zich indertijd aanvankelijk toespit sten op de meest acute problemen, de krotopruiming en kwaliteitsverhoging van de nieuwbouw, richtte de ge meente haar aandacht ook op uitbreidingsplannen, waartoe zij volgens dezelfde wet sinds 1902 verplicht was. Deze plannen vormden het kader van de inrichting van de openbare ruimte van de woonwijken, hun straten, pleinen en de bebouwing. Dumonts Bij Koninklijk besluit van 2 juli 1901, Staatsblad 121, uitbreidingsplannen: werd de Woningwet op 1 augustus 1902 van kracht. De Uitvoering- eerste voorbereidingen voor de uitvoering van de wet in Woningwet' de gemeente Haarlem dateren eveneens van 1902; het eerste partiële ontwerp-plan van uitbreiding van 1904. Vóórdat dergelijke plannen tot stand kwamen en door de gemeenteraad bekrachtigd konden worden, bleek een grondige reorganisatie bij de dienst van Openbare Wer ken noodzakelijk. In 1902 brengt de 'architect overwer ken en gebouwen der Gemeente' op verzoek van Gede puteerde Staten rapport uit over de vraag, wat de gevol gen zouden zijn van de nieuwe wet voor de dan geldende uitbreidingsplannen en voorschriften (9). De strekking van het betoog van gemeentearchitect J. Leijh is tekenend voor de beperktheid van zijn beroeps opvatting. Hij gaf slechts een overzicht van door hem gehanteerde formules voor de aanleg van een straat, de lengtemaat in verhouding tot de straatbreedte en de hoogte van de bebouwing, de minimumdiepte van een bouwblok en de hoogte van het straatpeil (10). De hoofd opzichter van de Bouwpolitie gaf zijn visie in ditzelfde verband en stipte de noodzaak aan van de uitbreiding van het ambtelijk apparaat, dat zich zou moeten toeleg gen op de controle van de bewoonbaarheid van het Haarlemse huizenbestand. Aanpassing van de Alge- meene Politie Verordening aan de wet achtte hij in dit opzicht gewenst. De belangrijke paragraaf 5 in de Wo ningwet, betreffende de onteigeningsprocedure van de gronden, achtte hij al voldoende geregeld met de Ge meentewet van 1851, art. 77-96; datzelfde gold voor de uitbreiding van de bebouwde kom in verband met de bestaande A.P.V. van 1886. Deze laatste behoefde slechts bijstelling vanwege de nieuwe verbodsbepaling, 16

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1981 | | pagina 18