lende glimlach, alsof ik hem tot ridder sloeg in de Orde van de Haarlemse Meesters. Zo'n hoge dunk had hij niet van zichzelf, hij beschouwde zich hoogstens als hun schildknaap. Op een grote tentoonstelling van Verwey, in de kunsthandel van Lambert Tegenbosch te Heusden, stonden wij beiden voor een prachtige aquarel van de meester. Zijn bewondering was gul en zonder een zweem van naijver: 'Kijk toch 'ns', zei hij met een brede armzwaai waarmee hij zo vaak zijn woorden onder streepte, 'dat haal je nooit'! Met die 'je' bedoelde hij zichzelf. 'Och', zei ik hem, 'je hoeft Verwey niet in te halen, als je Oor Hak maar haalt'. Zijn artistieke nalatenschap bewijst dat hij die hééft ge haald, volop! Want ondanks zijn verwantschap met de Haarlemse School van Boot en Verwey heeft het werk van Oor Hak toch een eigen gezicht, een aparte toon. Met zijn twee meesters maakte hij er een driemanschap van: 'tres faciunt collegium'. Als tekenaar is hij zeker hun gelijkwaardige bondgenoot. Met zijn driftige en onrustige handschrift over het papier schuivend (bijna altijd met zwart krijt), heeft hij voortref felijke portretten getekend, meestal uitzijn onmiddellij ke omgeving of vriendenkring. Hij was een typische pic turale tekenaar, niet lineair maar tonaal. Ook zijn zwart- wittekeningen wekken altijd een herinnering aan kleur. 'II fait deviner la couleur comme la pensée; or c'est Ie signe d'un art supérieur', zei Baudelaire toen hij het over Daumier had. Het is misschien wat ver of hoog gegrepen (wat Oor Hak onmiddellijk zou beamen), maar het bete kent toch iets dat mij dit citaat hier in dit verband te binnen schoot. Ook in de dagelijkse omgang, zonder potlood of pen seel, was Oor Hak een boeiende figuur. Een bezoek van hem, of bij hem, vond ik altijd een feest. Hij had een groot gevoel voor humor, een originele kijk op mensen en dingen en was een prachtige en meeslepende verteller over alles en nog wat. 'Wat een kantkoek'! zou zijn com mentaar zijn als hij dit kon lezen. Maar ik neem er geen woord van terug. In zijn oordeel over kunst had hij diezelfde onbevangen blik, niet gehinderd door reminiscenties aan lectuur of gangbare meningen. Hij zei eenvoudig wat hij zag, met zijn eigen ogen, rechtstreeks. Hij keek niet met zijn oren, van horen zeggen, zoals het vaak gebeurt, of via een boek. Daarom vond ik zijn oordeel altijd waardevol, het was geen herhaling van wat ik elders ook al gehoord had. 'Heel mooi, hoor', zei hij toen wij een schilderij van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1981 | | pagina 198