wing is zoveel mogelijk aaneengesloten; in het bijzonder
geldt dat voor de verkeersstraten. Waar de straatwanden
voor zijerven zijn geopend, gebeurde dat buiten het zicht
vanaf de verkeersstraten. Om al te verre perspectieven te
vermijden projecteerde Dumont de assen van de hoofd
verkeerswegen juist niet in een lijn, maar verschoof hij
de richting steeds enkele graden. De meeste bouwblok
ken liggen in noord-zuidelijke richting, wat uit het oog
punt van zonlichttoetreding gunstig is. Het is de vraag in
hoeverre Dumont dit pas later vaak toegepaste ontwerp
principe bewust heeft gehanteerd.
Op 26 november 1906 zijn de verschillende deelplannen
bij raadsbesluit no. 15 aangenomen. Hiermee ging iro
nisch genoeg een periode van teruglopende bouwactivi
teit in (29). Allereerst wachtten de particuliere bouwon
dernemers af om te zien hoe de grond- en huizenmarkt
en de daarmee samenhangende huurprijzen zich ont
wikkelden onder de nieuwe omstandigheden. Van de
andere kant moesten de bouwverenigingen van vóór de
Woningwet eerst hun organisatie aanpassen aan de ver
gaande eisen van toelating. Zo moest de huurprijzen-
clausule in de statuten worden opgenomen, die voor
schreef dat niet ónder de marktwaarde verhuurd zou
worden. Overheidssteun werd pas dan gegeven als de
vereniging beschikte overeen eigen kapitaal. Er waren
allerlei procedurele hindernissen, die het bepaald niet
inzichtelijk en aanlokkelijk maakten voor de bouwvere
nigingen. Daar kwam nog bij dat vooral bij het gemeen
tebestuur van Haarlem grote terughoudendheid be
stond om zich met de volkshuisvesting te bemoeien,
zodat ook van die kant weinig medewerking was te ver
wachten (30).
We hebben gezien dat Dumont zich in Amsterdam infor
meerde. Blijkens zijn rapport aan de gemeente Haarlem
had hij vooral belangstelling voor de procedure die in de
hoofdstad was gevolgd en die een aanzienlijke uitbrei
ding van het gemeentelijk grondbezit beoogde, met vol
ledige gebruikmaking van hetwoningwettelijke rechttot
onteigening. In die geest wees Dumont op de bevoegd
heden, plichten en mogelijkheden. We moeten vaststel
len dat het conservatief-liberale gemeentebestuur van
Haarlem op geen enkele wijze bereid was zo'n vooruit
strevend grondbeleid-voorstel uit te voeren. De be
krachtiging van de plannen van de uitbreiding in 1906
werd dan ook niet gevolgd door een principebesluit tot
onteigening van de nodige bouwgrond, waardoor hun
verwerkelijking van begin af aan onzeker werd.
27