De verhoudingen binnen het Noorden van Holland wor
den misschien duidelijk geïllustreerd door een akte uit
1398 (5). Toen Albrecht van Beieren in dat jaar een veld
tocht tegen de Friezen begon, leverde Medemblik hem
100 man; Enkhuizen 150 man en 26 schepen; Hoorn 300
man en 25 schepen; Alkmaar 300 man en 26 schepen;
Amsterdam 350 man en 50 schepen en Haarlem 600 man
en 150 schepen, van de manschappen werd dus een
derde door Haarlem geleverd en van de vloot de helft!
De contacten tussen de twee steden waren schaars. Het
is opvallend dat in de 14e- 16e eeuw kinderen van Haar
lemse patriciërs vaak trouwen met zonen en dochters
van Leidse, Dordtse of Delftse families, maar vrijwel
nooit met Amsterdammers. Het belangrijkste lid van de
familie Van Amstel, Gijsbrecht IV, heeft met Haarlem
alleen onaangename contacten. In 1268 zet hij de op
standige Kennemers tegen de stad Haarlem op, die de
stad, vergeefs overigens, belegeren (6). Het zijn op hun
beurt de Haarlemmers die in mei 1304, samen met de
Kennemers en Waterlanders, Amsterdam belegeren als
Jan van Amstel, zoon van Gijsbrecht IV, zich van die stad
heeft meester gemaakt. Dit verhaal zal drie eeuwen later
de achtergrond vormen van Vondels drama. Ook metter
daad werd er gevochten. In 1444 werd de Amsterdamse
Kabeljauwse partij door een revolutie uit deze stad ver
dreven en vluchtte naar Haarlem, waar weldra Hoeken
en Kabeljauwen met de wapens in de hand op de Grote
Markt tegenover elkaar stonden. De echtgenote van de
hertog, die zocht te bemiddelen, werd zo grof behan
deld, dat de hertog de sleutels van de stad opeiste en
Haarlem min of meer in de ban deed (7).
In 1481, tijdens een der hoogtepunten uit de Hoekse en
Kabeljauwse twisten, kon men in Haarlem een garnizoen
aantreffen samengesteld uit Amsterdamse schutters (8)!
Amsterdam is laat, pas in 1481, ommuurd. Vroegere om
wallingen zijn steeds afgebroken. In dit verband is een
verhaal interessant dat in Haarlem grif aftrek vond, nl.
dat Amsterdam van Haarlem toestemming moest heb
ben om muren te mogen bouwen. De Haarlemse ge
schiedschrijver Ampzing zegt in dit verband in 1628:
Hoe ver ook onse Magt bij-ouds heeft uytgesteken
Is dat aen Amsterdam niet merkelijk gebleken?
Sij mogt het minst niet doen aen muer/aen vest/en
wal
Tmost Haerlems wille sijn/en Haerlems wel
geval (9).
45